202400583/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Leefmilieu, gevestigd in Nijmegen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 december 2023 in zaak nr. 23/251 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], h.o.d.n. [bedrijf], gevestigd in [plaats] (hierna in enkelvoud: [wederpartij])
en
de minister voor Natuur en Stikstof (nu: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2022 heeft de minister voor Natuur en Stikstof het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (hierna: het wijzigingsbesluit) vastgesteld.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Leefmilieu hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met de zaken met nummers 202305108/1/R2, 202400580/1/R2 en 202400581/1/R2 op de zitting van 25 september 2024 behandeld. Op de zitting zijn Leefmilieu, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, rechtsbijstandverlener in Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Sipman, ir. D. Bal en mr. J.P. Brand, verschenen. Voorts zijn op de zitting [wederpartij A] en [wederpartij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht Aanvullingswet natuur Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is, dan blijft op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Het wijzigingsbesluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpbesluit is op 9 maart 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Habitatrichtlijn. De staatssecretaris beoogt met het wijzigingsbesluit te corrigeren wat niet goed is gegaan bij de oorspronkelijke aanwijzing van de gebieden. De bedoeling van het wijzigingsbesluit is om habitattypen en soorten, die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Natura 2000-gebied al in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn, alsnog te beschermen. Die habitattypen en soorten en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn met het wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een (beperkt) aantal gevallen bleken habitattypen en soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd. Verder voorziet het wijzigingsbesluit in de aanpassing van sommige instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen of soorten waarvoor de gebieden al zijn aangewezen.
2.1. Het wijzigingsbesluit omvat 102 artikelen. In de artikelen 1 tot en met 101 is per Habitatrichtlijngebied aangegeven welke habitattypen of habitatsoorten aan het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit worden toegevoegd of daaruit worden verwijderd. Artikel 102 regelt de bekendmaking en inwerkingtreding van het besluit. In de nota van toelichting is per Habitatrichtlijngebied aangegeven welke wijzigingen worden aangebracht in de nota’s van toelichting bij de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Dat betreft ook de toevoeging van nieuwe of de wijziging van bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
2.2. In deze uitspraak wordt onder Habitatrichtlijngebied verstaan een Natura 2000-gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onder a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
3. [wederpartij] exploiteert een agrarisch bedrijf (o.a. melkvee en pluimvee) aan de [locatie] in Holten. Hij heeft beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit, voor zover dat betrekking heeft op de Natura 2000-gebieden Sallandse Heuvelrug en Borkeld. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaard.
Is het wijzigingsbesluit een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb?
4. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het wijzigingsbesluit een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Door het toevoegen van habitattypen en soorten aan het aanwijzingsbesluit zijn voor deze natuurwaarden de verplichtingen tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen gaan gelden. Ook leidt de toevoeging van de natuurwaarden aan het aanwijzingsbesluit ertoe dat vanaf het van kracht worden van het wijzigingsbesluit de gevolgen van plannen en projecten voor deze natuurwaarden in kaart moeten worden gebracht. Daarmee is het wijzigingsbesluit gericht op rechtsgevolg. De rechtbank was dus bevoegd om kennis te nemen van het beroep van [wederpartij].
Is het hoger beroep van Leefmilieu ontvankelijk?
5. Tegen het wijzigingsbesluit zijn meer dan 700 beroepen bij verschillende rechtbanken in Nederland ingediend. Rechtbank Gelderland is de formeel bevoegde rechtbank om uitspraak te doen op alle beroepen. Dat volgt uit de artikelen 8:7 en 8:8 van de Awb. Rechtbank Gelderland heeft aan andere rechtbanken gevraagd om de behandeling van bepaalde beroepen over te nemen. Het gaat dan om beroepen die gericht zijn tegen de wijziging van de aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden die liggen in het arrondissement van die andere rechtbank.
Leefmilieu heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. Rechtbank Gelderland heeft op 3 juni 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3358, het beroep van Leefmilieu ongegrond verklaard. Leefmilieu heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft zijn beroep bij de rechtbank Overijssel ingesteld. Rechtbank Gelderland heeft aan rechtbank Overijssel gevraagd de behandeling van dat beroep over te nemen. Rechtbank Overijssel heeft daarmee ingestemd. De rechtbank heeft Leefmilieu als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dat geding.
6. De Afdeling is van oordeel dat het hoger beroep van Leefmilieu tegen de uitspraak op het beroep van [wederpartij] niet-ontvankelijk is. Dat Leefmilieu beroep heeft ingesteld tegen het wijzigingsbesluit betekent niet dat voor haar hoger beroep openstaat tegen een uitspraak op een beroep van een andere partij tegen het wijzigingsbesluit, waardoor zij niet in een ongunstiger situatie is gebracht. Dat is het geval omdat de rechtbank het beroep van [wederpartij] ongegrond heeft verklaard.
Dat Leefmilieu door de rechtbank op grond van artikel 8:26 van de Awb is toegelaten om als partij deel te nemen aan het geding tussen [wederpartij] en de staatssecretaris maakt dat niet anders. Ook een belanghebbende die in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan een geding van een andere partij, omdat hij een aan die partij tegengesteld belang heeft, zoals de rechtbank hier heeft kunnen aannemen, kan alleen in hoger beroep komen als hij door de uitspraak van de rechtbank in een ongunstiger positie is geraakt.
Conclusie
7. Het hoger beroep van Leefmilieu is niet-ontvankelijk.
8. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
388