Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:4482

6 november 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202203327/1/A3.

Datum uitspraak: 6 november 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Binnenstad030, gevestigd in Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 1 april 2022 in zaken nrs. 21/2725 en 21/2726 in het geding tussen:

de stichting

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 heeft de burgemeester aan Restaurant Opium Utrecht B.V. (hierna: Opium) een exploitatievergunning verleend voor een terras aan de Voorstraat 80 in Utrecht.

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft de burgemeester het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 september 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door P. Hustinx, advocaat in Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door O.E.M Oskam, zijn verschenen.

Verder zijn op de zitting Opium, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Aan de Voorstraat 80 in Utrecht bevindt zich restaurant Tiger Mama, voorheen restaurant Opium. Aan de voorzijde van het restaurant bevond zich een terras dat was opgesplitst in drie delen, met daartussen vrije doorgangen naar de boven het restaurant gelegen woningen. Opium heeft met het bevoegd gezag afgesproken dat deze terrassen worden verplaatst naar de hoek van de Voorstraat en de Wijde Begijnstraat. Met een stalen spijlenhekwerk zal op de locatie een erfafscheiding worden gemaakt. Op het nieuwe terras zal terrasmeubilair worden geplaatst. De burgemeester en het college hebben respectievelijk een exploitatievergunning en een omgevingsvergunning verleend voor het verwezenlijken van dit terras. In deze fase van de procedure gaat het alleen nog om de exploitatievergunning die de burgemeester heeft verleend aan de exploitant van restaurant Tiger Mama, Opium.

1.1.    De stichting is het niet eens met de verleende exploitatievergunning. Zij stelt zich op het standpunt dat het terras voor geluidsoverlast zal zorgen en dat de burgemeester aan het verlenen van de exploitatievergunning voorschriften moet verbinden die ervoor zorgen dat de geluidshinder van het terras beperkt blijft. De stichting zet zich in voor de gezondheid van omwonenden en wil voorkomen dat hun slaap wordt verstoord.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in het besluit van 15 juni 2021 voldoende heeft gemotiveerd waarom volgens hem de woon- en leefsituatie rondom het te realiseren terras niet op een ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de burgemeester zich bewust is van de omstandigheid dat er enige overlast zal zijn van het terras, maar dat dit volgens hem gebruikelijk is in een stedelijke omgeving als de Voorstraat. De overlast is daarom niet direct te kwalificeren als ongeoorloofde overlast. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat de burgemeester niet de verwachting heeft dat de vernieuwing en vergroting van het terras met ongeveer twintig extra stoelen tot significant meer geluidsoverlast zal leiden. De burgemeester is van mening dat het terras vanuit akoestisch perspectief bezien op de nieuwe locatie een verbetering is ten opzichte van de eerdere drie terrassen aan de Voorstraat. Ook heeft de burgemeester meegewogen dat het terras bij een restaurant hoort, wat een relatief lichte vorm van horeca is die weinig overlast met zich meebrengt. De rechtbank ziet in wat de stichting hierover heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de burgemeester zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat niet is vereist dat de burgemeester een akoestisch onderzoek laat uitvoeren voordat hij beslist op een aanvraag voor een dergelijke exploitatievergunning. De rechtbank vindt het aannemelijk dat diverse terrassen in Utrecht veel geluid produceren en sluit niet uit dat dit een negatief gevolg kan hebben voor de gezondheid van omwonenden. Door de stichting is echter niet aannemelijk gemaakt dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het terras op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het terras. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de stichting op de zitting bij de rechtbank heeft erkend dat de directe omwonenden van het restaurant positief zijn over de komst van dit terras en dat de stichting op de zitting te kennen heeft gegeven dat zij met deze procedure een meer algemeen signaal wil geven aan de burgemeester. Vanwege al het voorgaande wordt volgens de rechtbank niet voldaan aan de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018.

Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat voor zover gesproken kan worden van een binnenterrein en artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer hier van toepassing zou zijn, dit voor de burgemeester geen grond is om de exploitatievergunning te weigeren. Als de eigenaar of de exploitant in strijd handelt met de algemene bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, is het gemeentebestuur bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.

De rechtbank heeft vanwege het voorgaande het beroep van de stichting ongegrond verklaard.

Hoger beroep

3.       Het hoger beroep van de stichting richt zich niet tegen de verlening van de exploitatievergunning voor het nieuwe terras. De stichting wil met het hoger beroep alleen aan de orde stellen dat de exploitatievergunning niet verleend had mogen worden zonder daaraan voorschriften te verbinden die ervoor zorgen dat geen geluidshinder zal optreden die schadelijk is voor de gezondheid van omwonenden en dat ook geen onaanvaardbare aantasting van de woon- en leefomgeving wordt veroorzaakt. De kern van het betoog van de stichting is dat de burgemeester volgens haar niet erkent dat geluidshinder van horeca gezondheidsproblemen oplevert en dat hij dit moet voorkomen. De rechtbank is hier volgens de stichting ongemotiveerd aan voorbij gegaan. Ook stelt de stichting dat handhavingsmaatregelen niet toereikend zijn voor de bescherming van de gezondheid omdat de gezondheidsschade zich al heeft voorgedaan op het moment dat bij geluidshinder handhavend wordt opgetreden. Volgens de stichting heeft de burgemeester de plicht om aan de vergunning voorschriften te verbinden die erop gericht zijn hinder die gezondheidsschade veroorzaakt te voorkomen. Verder betoogt de stichting dat het besluit onevenredige gevolgen heeft en dat het terras moet worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van artikel 2.18, eerste lid, sub a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Procesbelang

4.       De burgemeester heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de stichting geen belang heeft bij het hoger beroep omdat de stichting met haar hoger beroep niet wil bereiken dat het terras niet wordt gerealiseerd.

4.1.    Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen (vergelijk de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415).

4.2.    Anders dan de burgemeester, is de Afdeling van oordeel dat de stichting procesbelang heeft, ook al stelt zij niet tegen de verlening van een exploitatievergunning voor het terras als zodanig te zijn. De stichting heeft op zitting toegelicht dat de burgemeester volgens haar meer onderzoek had moeten doen voordat hij de exploitatievergunning verleende en dat de burgemeester beperkende voorschriften had moeten opnemen in de exploitatievergunning. Dit laatste heeft de stichting ook in het hoger beroepschrift betoogd. Het belang van de stichting is er dus in gelegen dat alsnog beperkende voorschriften in de exploitatievergunning worden opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       De gronden die de stichting in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De stichting heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 12 tot en met 21 opgenomen overwegingen, die hierboven samengevat zijn weergegeven en waarop dat oordeel is gebaseerd.

Zij voegt daaraan nog toe dat de uitkomst van het akoestisch rapport waar de stichting naar verwijst, niet leidt tot de conclusie dat de burgemeester vóór de verlening van de exploitatievergunning had moeten vaststellen dat verlening van de vergunning leidt tot overlast, alleen al omdat het akoestisch rapport uitgaat van een terras voor negentig personen. Dit is namelijk meer dan het dubbele van het aantal zitplaatsen dat op het bij het restaurant behorende terras aanwezig is. Haar betoog dat het verlenen van de exploitatievergunning in dit concrete geval van dit terras tot een onaanvaardbare aantasting van de woon- en leefomgeving zal leiden en daarmee onevenredige gevolgen voor omwonenden heeft de stichting ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. Dat betoog kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.  

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Daalder

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024

735-990

Artikel delen