202200859/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 1 februari 2022 in zaak nrs. 21/3215 en 21/3217 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de burgemeester van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft de burgemeester aan [appellant A] en [appellant B] een last onder bestuursdwang opgelegd die strekte tot sluiting van hun huurwoning voor de duur van zes maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet.
Bij besluit van 1 november 2021 heeft de burgemeester het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2024, waaraan [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. A.C. Dabekaussen, advocaat te Beek via een digitale verbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant A] en [appellant B] woonden met hun drie kinderen in een huurwoning aan de [locatie] in Sittard. Op 10 maart 2021 ontving de politie informatie dat vanuit de woning mogelijk werd gehandeld in drugs. De woning zou vooral in de middaguren tussen 13.00 en 17.00 uur veelvuldig kortstondig worden bezocht door verschillende personen. Op 22 april 2021 verstrekte het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie de informatie dat vanuit de woning wordt gehandeld in cocaïne. Naar aanleiding van deze informatie heeft de politie op 14 juni 2021 postgevat in een nabijgelegen woning en vervolgens een persoon staande gehouden die kort in de woning was geweest. Deze persoon had twee boterhamzakjes met elk ongeveer 10 gram hennep bij zich. Dit vormde de aanleiding om de woning te doorzoeken. Daarbij werd in totaal 35,8 gram hennep aangetroffen, waarvan 1,4 gram in een boterhamzakje, 1 gram hasj en 4 XTC-pillen. Ook werden in de woning een boksbeugel, een gasalarmpistool met houder en munitie en een busje CS-gas gevonden. Deze bevindingen zijn opgenomen in een bestuurlijke rapportage van 16 juni 2021, die op 21 juni 2021 door de burgemeester is ontvangen.
2. Op grond van de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester bij brief van 24 juni 2021 aan [appellant A] en [appellant B] het voornemen kenbaar gemaakt om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten, in lijn met het Damoclesbeleid van de gemeente Sittard-Geleen. Na ontvangst van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] en een aanvullende zienswijze, is dit voornemen omgezet in een besluit van 21 juli 2021. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bezwaar gemaakt en bij de rechtbank Limburg verzocht om een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter heeft hangende bezwaar bij uitspraak van 24 september 2021 geoordeeld dat de geringe hoeveelheid aangetroffen XTC-pillen en de melding van de TCI over de verkoop van cocaïne vanuit de woning onvoldoende waren om de bevoegdheid tot het sluiten van de woning op te baseren, voor wat betreft de handel in harddrugs. Met betrekking tot de handel in softdrugs oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester weliswaar bevoegd was tot sluiting en dat hij dit ook noodzakelijk en evenredig mocht achten, maar dat de duur van zes maanden onevenredig lang was. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de burgemeester daarom geschorst voor zover het is genomen vanwege de handel in harddrugs en de woning langer dan drie maanden wordt gesloten. Bij brief van 29 september 2021 heeft de burgemeester aan [appellant A] en [appellant B] meegedeeld dat hij gelet op dit oordeel voorlopig alleen overgaat tot uitvoering van de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De woning is vervolgens op 15 oktober 2021 gesloten.
4. Bij besluit van 1 november 2021 heeft de burgemeester, in navolging van het advies van de Commissie voor bezwaarschriften, het bezwaar ongegrond verklaard en de sluitingsduur van zes maanden gehandhaafd. Hiertegen hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld. Zij hebben de rechtbank ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op 1 februari 2022 ook direct uitspraak gedaan in de hoofdzaak en het beroep ongegrond verklaard.
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
5. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 1 februari 2022 geoordeeld dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben kunnen maken dat de XTC-pillen die zijn aangetroffen in hun woning, voor eigen gebruik bestemd waren. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er vier XTC-pillen zijn aangetroffen en dat er meerdere meldingen zijn gedaan bij de politie over handel in harddrugs. De burgemeester mocht daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter van uitgaan en was bevoegd de woning voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat het gaat om harddrugs.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de burgemeester de sluiting voor zes maanden ook noodzakelijk achten vanwege de aangetroffen softdrugs en verboden wapens, een koper die buiten de woning is ‘afgevangen’ en de kwetsbaarheid van de wijk voor drugscriminaliteit. De omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] moeilijk of geen vervangende woonruimte kunnen vinden en de gevolgen van de sluiting voor hun drie minderjarige kinderen maken de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig. Uit de overgelegde gegevens over de impact van de sluiting op de dochter van [appellant A] en [appellant B] blijkt namelijk niet dat er sprake is van (ernstige) medische en/of psychische problematiek. Daarom kan dit niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Verder heeft de burgemeester zich ervan vergewist dat het gezin niet op straat zou komen te staan en heeft hij ervoor gezorgd dat de situatie onder de aandacht is gebracht van de relevante instanties.
Voorlopige voorziening
7. [appellant A] en [appellant B] hebben in hoger beroep de voorzieningenrechter van de Afdeling op 4 februari 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is bij uitspraak van 24 februari 2022 toegewezen, omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand evident was dat het besluit tot sluiting van de woning - wat de aangetroffen harddrugs betreft - geheel in stand zal kunnen blijven, mede gelet op de overige omstandigheden van het geval. Gelet op de nijpende financiële en woonsituatie van [appellant A] en [appellant B] en het belang van de drie minderjarige kinderen heeft de voorzieningenrechter de woningsluiting per direct geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep zal hebben beslist. Hierbij is ook betrokken dat de kantonrechter het verzoek van de verhuurder van de woning om de huurovereenkomst te ontbinden heeft afgewezen, zodat het mogelijk was voor [appellant A] en [appellant B] terug te keren naar de woning. De woning is vanaf 15 oktober 2021 tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling, uiteindelijk gedurende 4,5 maand, feitelijk gesloten geweest.
Gronden van het hoger beroep
8. [appellant A] en [appellant B] zijn het niet met de voorzieningenrechter van de rechtbank eens dat het feit dat in de woning vier XTC-pillen zijn gevonden het aannemelijk maakt dat zij handelden in harddrugs en dat deze vondst ten grondslag gelegd mocht worden aan de sluiting. Zij betogen dat het gaat om oude pillen die alleen bestemd waren voor eigen gebruik. De anonieme meldingen over handel doen daar niet aan af, omdat die meldingen gingen over cocaïne. Dat de huisarts niets heeft vermeld over het gebruik van XTC doet daar volgens [appellant A] en [appellant B] ook niet aan af, omdat een huisarts op eigen initiatief niets kan en mag verklaren over het recreatief gebruik van drugs.
9. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het niet noodzakelijk was de woning te sluiten, ook al was de burgemeester daartoe op grond van de aangetroffen softdrugs wel bevoegd. De situatie was volgens hen niet zo ernstig dat niet kon worden volstaan met het geven van een waarschuwing. De aangetroffen hoeveelheden hard- en softdrugs waren namelijk gering. Bovendien was de hennep die in de woning is gevonden bestemd voor eigen medicinaal gebruik. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de wapens die in de woning aanwezig waren, losstaan van de drugs. Het zijn wapens waarvoor [appellant A] in Duitsland een vergunning had en waarvan hij niet wist dat ze in Nederland verboden waren. Dat er een koper van drugs zou zijn ‘afgevangen’ door de politie is volgens [appellant A] en [appellant B] onjuist. De persoon die door de politie is aangetroffen had weliswaar drugs op zak, maar had deze elders gekocht. [appellant A] en [appellant B] wijzen erop dat zij niet strafrechtelijk zijn vervolgd voor drugshandel. Dat er in de nabije omgeving acht woningen op grond van de Opiumwet zijn gesloten, is volgens hen niet onderbouwd en is bovendien niet relevant voor de sluiting van hun woning.
10. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de sluiting niet evenredig was, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met hun gezinsomstandigheden bij de sluiting van de woning. Het feit dat zij met hun minderjarige kinderen sinds de sluiting van hun woning op 15 oktober 2021 geen vervangende woonruimte hadden en telkens op wisselende adressen moesten verblijven, zorgt voor veel stress en spanning. Hierdoor is de medische en/of psychische problematiek bij hen en bij één van hun kinderen verergerd. Dit toont aan dat hun belang om in de woning te blijven zwaarder had moeten wegen dan het belang van de gemeente bij sluiting.
Wettelijk kader
11. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
12. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak) en de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911. Hieronder zal de Afdeling aan de hand van dit toetsingskader eerst beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Vervolgens zal het oordeel van de rechtbank over de noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de sluiting worden behandeld.
De bevoegdheid tot sluiting van de woning
13. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning softdrugs of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel als zij daartoe aanwezig zijn. Dit betekent dat de enkele aanwezigheid van drugs niet voldoende is om gebruik te mogen maken van de bevoegdheid. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs de aangetroffen drugs in beginsel (ook) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de appellant om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1698).
13.1. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de gevonden XTC pillen niet ten grondslag gelegd mochten worden aan de woningsluiting, slaagt niet. Het gaat om een overschrijding van de gebruikshoeveelheid harddrugs, terwijl niet is vast te stellen of het, zoals aangevoerd door [appellant A] en [appellant B], om oude pillen gaat. Ook is niet aannemelijk geworden dat het om pillen voor eigen gebruik gaat. Hoewel dit ook niet is uit te sluiten, weegt hierbij mee dat er aanwijzingen zijn dat vanuit de woning softdrugs werden verkocht of verstrekt. Aan zijn besluit heeft de burgemeester namelijk meer dan alleen de aangetroffen XTC pillen ten grondslag gelegd. Het ging ook om de in de woning aangetroffen softdrugs en verboden wapens, het feit dat een persoon na een kortstondig bezoek aan de woning staande is gehouden met twee zakjes softdrugs op zak, de bij de politie binnengekomen informatie over veel kortstondige bezoeken aan de woning en de informatie die de politie van het TCI heeft ontvangen dat vanuit de woning in cocaïne werd gehandeld. Op basis van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester het aannemelijk mogen achten dat de in de woning aangetroffen hard- en softdrugs aanwezig waren met het doel om te worden verkocht of verstrekt en heeft hij dus van zijn bevoegdheid de woning te sluiten gebruik mogen maken. Zie, ter vergelijking, de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, onder 7.3. Dit heeft de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit op bezwaar terecht overwogen.
De noodzakelijkheid van de woningsluiting
14. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen afwezig zijn dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
14.1. De burgemeester heeft het noodzakelijk geacht de woning van [appellant A] en [appellant B] voor een periode van zes maanden te sluiten, omdat er volgens hem sprake was van een ernstig geval. Hij stelt te hebben gehandeld overeenkomstig het Damoclesbeleid van de gemeente, waarin is bepaald dat een woning zonder waarschuwing voor de duur van zes maanden wordt gesloten indien daarin harddrugs zijn aangetroffen en het aannemelijk is dat deze bestemd zijn om te verkopen, af te leveren of te verstrekken. Zoals overwogen onder 13.1, is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester het op basis van de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft mogen achten dat vanuit de woning in drugs werd gehandeld en dat de aangetroffen XTC-pillen daar onderdeel van uitmaakten. Dat het om een beperkt aantal XTC-pillen gaat, doet hier niet aan af, omdat het gaat om het geheel van feiten en omstandigheden. Er was sprake van een ruime handelshoeveelheid softdrugs, waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze bestemd waren voor medicinaal gebruik. De aangetroffen hoeveelheid softdrugs overstijgt immers zelfs een fors dagelijks gebruik vele malen. Bovendien zijn er meerdere aanwijzingen dat er vanuit de woning drugs werden verkocht of verstrekt. De verklaringen die [appellant A] en [appellant B] hebben gegeven voor de aanwezigheid van verboden wapens en de andere feiten en omstandigheden waarop de burgemeester zijn besluit heeft gebaseerd, hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Hun verklaring dat de persoon die na een kortstondig bezoek aan de woning staande is gehouden zelf de softdrugs die hij bij zich had bij een coffeeshop moet hebben gekocht, is niet aannemelijk alleen al omdat de drugs waren verpakt op een andere wijze en in een andere hoeveelheid dan gebruikelijk is bij coffeeshops. Ook valt niet in te zien waarom de TCI-informatie dat vanuit de woning in cocaïne werd gehandeld niet zou mogen meewegen in de beoordeling van de aannemelijkheid dat vanuit de woning drugs werden verkocht of verstrekt, ook al is in de woning geen cocaïne aangetroffen.
Op basis van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester het noodzakelijk mogen achter de woning voor zes maanden te sluiten, zoals terecht is geoordeeld door de voorzieningenrechter. Het feit dat [appellant A] en [appellant B] niet zijn vervolgd voor handel in verdovende middelen, zoals zij nog hebben aangevoerd, maakt dit niet anders, alleen al omdat niet gebleken is waarom van vervolging is afgezien. [appellant A] en [appellant B] hebben dit niet nader onderbouwd.
14.2. Het betoog slaagt niet.
-Evenwichtigheid
15. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
15.1. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning voor zes maanden evenwichtig heeft kunnen achten. Zij overwoog daarbij dat de burgemeester zich bij zijn besluit voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het gezin, waaronder de minderjarige kinderen. Volgens de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de belangen van het gezin zwaarder zouden moeten wegen dan het algemeen belang bij sluiting van de woning. De Afdeling is het daarmee eens. Daarbij betrekt zij dat de medische en/of psychische problematiek van de dochter van [appellant A] en [appellant B] niet is onderbouwd met medische informatie. Hoewel het te verwachten is dat een woningsluiting kinderen niet ten goede komt, is onvoldoende duidelijk geworden met welke problematiek de dochter van [appellant A] en [appellant B] kampt en wat de verwachte impact zal zijn van de woningsluiting. Het bericht van de schoolmaatschappelijk werker waarin zij meldt dat zij betrokken zal zijn bij de dochter van [appellant A] en [appellant B] kan niet gezien worden als onderbouwing van medische of psychische problematiek, omdat daaruit niet blijkt wat de aanleiding is voor haar betrokkenheid. Ook heeft de voorzieningenrechter terecht meegewogen dat de burgemeester is nagegaan of het gezin binnen het eigen netwerk kon worden opgevangen, zodat het niet op straat zou komen te staan. [appellant A] en [appellant B] betwisten niet dat zij aanvankelijk inderdaad bij familie onderdak hebben gevonden. Dat zij zich op enig moment, zoals zij stellen, genoodzaakt zagen daar toch te vertrekken en vervolgens op een camping terecht zijn gekomen, is niet een omstandigheid waarmee de burgemeester bij zijn besluitvorming op voorhand rekening heeft kunnen en dus hoeven houden.
15.2 Het betoog slaagt niet.
15.3 Nu tijdens de zitting bij de Afdeling is gebleken dat het pand waarin de huurwoning van [appellant A] en [appellant B] was gelegen inmiddels door de gemeente is afgebroken en dat zij sinds enige tijd elders wonen, stelt de Afdeling vast dat de feitelijke sluiting van de huurwoning aan de [locatie] in Sittard voor de resterende 1,5 maand van de sluitingstermijn niet meer aan de orde is. De maatregel van bestuursdwang is immers verbonden aan de huurwoning (adres) en deze woning bestaat niet meer. Dit betekent dat [appellant A] en [appellant B] niet alsnog de resterende 1,5 maand uit hun woning moeten op basis van deze maatregel tot sluiting.
Conclusie
16. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden bevestigd.
17. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M. den Heyer leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
314-1032
BIJLAGE | Wettelijk kader
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
[…]
Damoclesbeleid Sittard-Geleen
Artikel 13b lid 1 sub a Opiumwet (handel) en sub b (voorbereidingshandelingen)
[…]
Woningen - handel in softdrugs en voorbereidingshandelingen softdrugs
22. Indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs of indien sprake is van voorbereidingshandelingen softdrugs, wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor de duur van drie maanden.
[…]
Woningen - handel in harddrugs en voorbereidingshandelingen harddrugs
26. Indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs of indien sprake is van voorbereidingshandelingen harddrugs, wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor de duur van zes maanden.
[…]