Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:4859

27 november 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202203122/1/R2.

Datum uitspraak: 27 november 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken, gevestigd in Valkenswaard,

2. [appellant sub 2], wonend in Valkenswaard,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Valkenswaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Molenstraat 200-202" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Groen en Heem en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Groen en Heem en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 juni 2024, waar Groen en Heem, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat in Haarlem, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.L. Santokhi, rechtsbijstandsverlener in Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hezemans en ing. J.J. van den Borne, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 24 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [partij] heeft een rijtuigenmuseum aan de Molenstraat 200-202 in Valkenswaard. Zij wil graag de horecafunctie bij dit museum uitbreiden. In het bestemmingsplan wordt daarom mogelijk gemaakt om in het gebouw waarin de bedrijfswoning en een horecagedeelte is opgenomen, een klein restaurant toe te voegen. In het naastgelegen museumgebouw wordt het mogelijk gemaakt om feesten en partijen te houden. Daarnaast maakt het plan een bed & breakfast mogelijk en kan een paardenstal worden gebouwd voor tijdelijke huisvestiging van maximaal vier paarden.

2.1.    Op de zitting heeft [partij] toegelicht dat er inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de paardenstal en dat tegen die omgevingsvergunning geen beroep is ingesteld, wat betekent dat de omgevingsvergunning in rechte vaststaat.

2.2.    [appellant sub 2] woont aan de [locatie] in Valkenswaard, op korte afstand van het plangebied. Hij vreest vooral voor geluidsoverlast van de uitbreiding van de horecafunctie.

2.3.    Groen en Heem is het ook niet eens met de vaststelling van het plan. De natuur en de rust in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en de Plateaux wordt volgens haar namelijk te veel aangetast.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

3.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beroepsgrond stikstof

4.       Groen en Heem betoogt dat de voortoets die de raad aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat significante effecten op het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en de Plateaux op voorhand zijn uitgesloten. Het onderzoek bevat namelijk verschillende tekortkomingen.      

4.1.    Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.

Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op al overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan moeten de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan worden onderzocht. Als uit dat onderzoek volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), moet een passende beoordeling worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als de raad uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Referentiesituatie

4.2.    In de eerste plaats betoogt Groen en Heem dat niet van de juiste referentiesituatie is uitgegaan. In het bijzonder stelt Groen en Heem dat voor het weiland dat ten noorden en oosten van het bouwvlak ligt, ten onrechte is uitgegaan van (intensief) agrarisch gebruik met aanzienlijke bemesting.

4.3.    Dit betoog slaagt niet. De raad is uitgegaan van de juiste referentiesituatie, die is opgenomen in de tabel uit het memo van Jonkers Advies van 1 juni 2021. Op de zitting heeft [partij] namelijk toegelicht dat uit de gegevens van verschillende veehouderijen in de periode van 2021 tot 2024 blijkt dat het weiland feitelijk werd bemest. De enkele stelling van Groen en Heem dat het weiland niet werd bemest, is onvoldoende om te oordelen dat de raad ten onrechte van de uitgangspunten in het memo is uitgegaan.

Verkeersbewegingen

4.4.    In de tweede plaats betoogt Groen en Heem dat de verkeersbewegingen van en naar het plangebied niet goed zijn berekend, omdat het totaal aantal te verwachten auto’s is onderschat. Daar komt bij dat slechts is uitgegaan van licht verkeer, terwijl de bevoorrading van het bedrijf waarschijnlijk met zwaarder verkeer zal gebeuren. Verder is er ten onrechte van uitgegaan dat alle verkeersbewegingen uit het noorden komen en naar het noorden toegaan en dat het verkeer al bij de Zuidelijke Randweg in het heersende verkeersbeeld opgaat.

4.5.    Over de berekening van de verkeersbewegingen stelt de raad zich op het standpunt dat het aantal verkeersbewegingen waarvan is uitgegaan, reëel en aannemelijk is. Het aantal totaal te verwachten auto’s is niet onderschat, omdat op momenten dat een feest in het museum wordt gehouden, het museum gesloten is voor publiek bezoek. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie één keer per week door de horecagroothandel bevoorraad wordt met één middelzware vrachtauto. Verder zijn de verkeersbewegingen in het heersende verkeersbeeld opgenomen op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer. Dat is hier volgens de raad het geval als het verkeer de rotonde heeft bereikt. Over het uitgangspunt dat het verkeer van en naar het noorden rijdt, licht de raad nog toe dat dit de meest voor de hand liggende aanrijroute is voor het verkeer van en naar verschillende richtingen.

4.6.    De Afdeling concludeert dat de raad de verkeersbewegingen niet goed in kaart heeft gebracht, omdat hij zich niet heeft gebaseerd op reële en aannemelijke uitgangspunten. De raad heeft het namelijk ten onrechte reëel en aannemelijk geacht dat het museum tijdens besloten bijeenkomsten niet open is voor ander publiek. Weliswaar is toegelicht dat de besloten bijeenkomsten plaatsvinden in het museum, maar met een uitbreiding van de horeca is het niet feitelijk onmogelijk dat een besloten bijeenkomst buiten het museum plaatsvindt zodat het museum open kan blijven. Bovendien heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat het aantal verkeersbewegingen van zwaarder verkeer gelijk blijft ten opzichte van de huidige situatie. Het plan voorziet namelijk in een aanzienlijke uitbreiding van de horeca, met de mogelijkheid tot het geven van besloten feesten en partijen.

Groen en Heem heeft daarentegen niet aannemelijk gemaakt dat de aanrijroute van en naar het noorden voor al het verkeer niet de gebruikelijke route is en daarom niet als uitgangspunt genomen mocht worden. Groen en Heem heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer niet al bij de Zuidelijke Randweg in het heersende verkeersbeeld opgaat.

Betrekken van Molenstraat 195

4.7.    In de derde plaats betoogt Groen en Heem dat de raad ten onrechte in de voortoets heeft betrokken dat het aantal paarden aan de Molenstraat 195 wordt verminderd, het zogenoemde ‘intern salderen’. In het bestemmingsplan is voor de bestemming "Bedrijf", die van toepassing is op de Molenstraat 195, geen beperking opgenomen voor het aantal te houden paarden. Daarnaast mocht de raad de bedrijfslocatie aan de Molenstraat 195 niet meenemen in de stikstofberekeningen, omdat de beide locaties niet één ruimtelijke ontwikkeling zijn. In dit verband wijst Groen en Heem op de uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2073.

4.8.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij in de voortoets het verminderen van twee paarden aan de Molenstraat 195 mocht betrekken. Hierover voert de raad aan dat de plandelen in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen en dat de activiteiten nauw met elkaar verweven zijn. Ook voert de raad aan dat de Molenstraat 200-202 en de Molenstraat 195 samen één inrichting zijn.

4.9.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ten onrechte in de voortoets betrokken dat het aantal paarden aan de Molenstraat 195 wordt verminderd met twee. Het maximaal aantal te houden paarden op deze locatie is niet in de planregels vastgelegd, terwijl dat wel vereist is om deze vermindering in stikstofdepositie te kunnen betrekken. Daarnaast zijn beide locaties niet één ruimtelijke ontwikkeling. Weliswaar liggen ze op korte afstand van elkaar, maar er is niet een zodanige ruimtelijke samenhang dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het één ruimtelijke ontwikkeling is. De locatie Molenstraat 195 is namelijk alleen opgenomen om de ontwikkeling aan de Molenstraat 200-202 mogelijk te maken. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2073, onder 7.4.

Bouwvrijstelling

4.10.  In de vierde plaats betoogt Groen en Heem terecht dat vanwege de zogenoemde bouwvrijstelling de bouwfase ten onrechte niet in de berekeningen is meegenomen. Uit de uitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159, volgt namelijk dat deze zogenoemde bouwvrijstelling niet mag worden toegepast. Dat het bestemmingsplan is vastgesteld voorafgaand aan deze uitspraak, zoals [partij] op de zitting heeft aangevoerd, betekent niet dat de Afdeling nu tot een andere conclusie komt.

Conclusie beroepsgrond stikstof

4.11.  Gelet op bovengenoemde gebreken, is de voortoets die de raad ten grondslag heeft gelegd aan het bestemmingsplan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In de voortoets is niet inzichtelijk gemaakt of op grond van objectieve gegevens significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.

4.12.  Het betoog slaagt.

Uitbreiding horecavoorziening

5.       Groen en Heem en [appellant sub 2] betogen dat de vaststelling van het plan in strijd is met artikel 3.71 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV). Groen en Heem voert hierover aan dat het uitbreiden van de horecavoorziening in de zwaarste categorie geen redelijke uitbreiding is die past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. Daarnaast heeft de raad niet voldoende betrokken welke effecten het plan heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders (artikel 3.71, aanhef en onder c, onderdeel 2, van de IOV). [appellant sub 2] voert hierover aan dat functies die niet aan het buitengebied gebonden zijn, geweerd moeten worden en voor zover die functies er al zijn mogen deze ook niet uitgebreid worden.

5.1.    De Molenstraat 200-202 ligt op grond van de IOV in "Landelijk gebied". Op grond van artikel 3.71, onder c, van de IOV bevat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied regels voor een bestaande niet-agrarische functie die kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. In artikel 1.1 van de IOV wordt het begrip uitbreiding gedefinieerd als vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.

5.2.    Het bestemmingsplan is niet in strijd met artikel 3.71 van de IOV, omdat artikel 3.71, onder c, van de IOV niet van toepassing is op de uitbreiding van de horecafunctie. Het gaat namelijk niet om een uitbreiding in de zin van artikel 1.1 van de IOV. De uitbreiding van de horecafunctie vergroot het bestaande bouwperceel of het bestaande bestemmingsvlak niet, omdat de feesten en partijen gehouden worden in de bestaande bebouwing en op het bestaande bestemmingsvlak.

Het betoog slaagt niet.

Attentiezone stiltegebied

6.       [appellant sub 2] betoogt ten onrechte dat het plan niet voldoet aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor een aanvaardbare geluidbelasting van een Attentiezone stiltegebied en daarom in strijd is met artikel 2.42, eerste lid, van de IOV. Uit het akoestisch onderzoek volgt namelijk dat de grenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Zoals de raad op de zitting heeft toegelicht zijn de drie terrassen ook meegenomen bij deze beoordeling. Dat volgt uit bijlage 9 op pagina 100 van het akoestisch onderzoek.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

7.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan voor het aspect geluid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat niet kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierover voert hij aan dat het stemgeluid van personen van vertrekkende bezoekers ten onrechte niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek. Dit is bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening juist van belang, omdat in dit onderzoek voor de feesten in het museum wordt uitgegaan van een eindtijd van 2:00 uur in de nacht.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voor het aspect geluid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat aan de normen voor de Attentiezone stiltegebied en de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan. Hiervoor verwijst de raad naar het akoestisch onderzoek. In reactie op het beroep betoogt de raad nog dat niet te verwachten valt dat het stemgeluid van personen die over de parkeerplaats van of naar hun auto lopen relevant bij zal dragen aan de geluidsbelasting van de inrichting. Het parkeerterrein is namelijk niet ingericht om langdurig met elkaar te praten. Daarnaast is wel rekening gehouden met het komen en gaan van personenauto’s van bezoekers en het bronvermogen van een personenauto is veel hoger dan stemgeluid.

7.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad niet voldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn op het punt van geluid en niet goed heeft gemotiveerd of het plan in de huidige vorm past in een goede ruimtelijke ordening. Het stemgeluid van vertrekkende personen is in dit onderzoek namelijk onvoldoende betrokken. Het is niet voldoende dat voldaan wordt aan de normen van het Activiteitenbesluit en de normen voor de Attentiezone stiltegebied. Bij de toetsing aan de normen van het Activiteitenbesluit hoeven niet alle relevante geluidsbronnen te worden betrokken, terwijl in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bij geluidsbelasting aan alle relevante geluidsbronnen betekenis toekomt. Daarom is inzicht in en een afweging over de effecten van het stemgeluid van vertrekkende personen in dit geval nodig. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9920, onder 3.6.

7.3.    In het akoestisch onderzoek dat de raad heeft laten uitvoeren, is het stemgeluid van personen die lopen over de parkeerplaats allereerst niet betrokken. Daarnaast is het standpunt van de raad dat het niet is te verwachten dat het stemgeluid relevant zal bijdragen aan de geluidsbelasting, in het licht van wat het plan mogelijk maakt en op welke plek, niet zonder meer aannemelijk. Het plan maakt het namelijk mogelijk om twee keer per week feesten te organiseren voor 150 personen. Daarnaast is in het plan geen beperking opgenomen voor de dag en het tijdstip waarop die feesten plaats mogen vinden. Daar komt nog bij dat het gaat om een locatie buiten de bebouwde kom, in landelijk gebied en in de attentiezone van een stiltegebied. Het plan is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

7.4.    Het betoog slaagt alleen al hierom. De Afdeling komt niet toe aan de andere betogen over geluid, namelijk over de geluidsisolerende voorzieningen aan het bestaande hellende dak, over het geluid van auto’s die over het grind rijden en over de VNG-brochure.

Verkeer en parkeren

8.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan voor de aspecten verkeer en parkeren in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overspannen verkeers- en parkeersituatie op de Molenstraat. Hij onderbouwt dit met verschillende foto’s, die volgens hem de representatieve situatie weergeven. In dit kader verwijst [appellant sub 2] naar paragraaf 5.3.1 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2", waaruit een zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit bij verkeer aantrekkende activiteiten volgt. [appellant sub 2] stelt dat de verkeersbewegingen in dit geval zodanig toenemen dat deze ruimtelijke kwaliteit in ongeoorloofde mate wordt aangetast.

8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan voor de aspecten verkeer en parkeren niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. In paragraaf 6.3.1 van de plantoelichting heeft de raad goed toegelicht dat de Molenstraat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan kan verwerken. Daarnaast volgt uit paragraaf 6.3.2 van de plantoelichting dat de parkeerdruk aan de Molenstraat aanvaardbaar blijft, omdat op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Met de foto’s heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare verkeers- en parkeersituatie, omdat de foto’s slechts een momentopname zijn.

Het betoog slaagt niet.

Planregels horeca-activiteiten

9.       Groen en Heem en [appellant sub 2] betogen dat de planregels bij het plan rechtsonzeker zijn, omdat de planregels tegenstrijdig zijn over welke horeca-activiteiten zijn toegestaan. In de doeleindenomschrijving van de bestemming "Gemengd" is namelijk horeca tot en met categorie 2 toegestaan (artikel 5.1, onder b, van de planregels), terwijl in de gebruiksregel onder artikel 5.3.1 staat dat ook besloten bijeenkomsten in de persoonlijke levenssfeer zijn toegestaan voor maximaal 150 personen per activiteit en maximaal twee activiteiten per week. Dat valt onder horeca categorie 4.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met de samenstelling van de artikelen uit de planregels nadrukkelijk niet horeca categorie 4 wordt toegestaan onder de noemer van horeca categorie 2. Met de specifieke gebruiksregel voor besloten bijeenkomsten in de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.3.1) heeft de planwetgever de bestemmingsomschrijving van artikel 5.1, onder b, gespecificeerd en enigszins verruimd. In de gebruiksregel is een uitzondering gemaakt op de definitiebepaling van horeca categorie 2 (artikel 1.67), met een beperking in zowel maximum aantal personen als aantal activiteiten per week. Deze begrensde besloten bijeenkomsten in de persoonlijke levenssfeer zijn volgens de raad niet gelijk te stellen met permanente zaalaccommodatie wat valt onder horeca categorie 4.

9.2.    Uit artikel 1.67 van de planregels volgt dat onder horeca categorie 2 de vormen van horeca-activiteiten vallen die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie en/of het bedrijfsmatig vertrekken van logies, zoals restaurants, bistro’s, (grand) cafés, hotels en pensions. Onder horeca categorie 4 vallen vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische dranken zoals bars, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.

9.3.    De Afdeling acht de planregels niet rechtsonzeker. De planregels zijn namelijk op zichzelf voldoende duidelijk en handhaafbaar. Daarnaast is het mogelijk maken van besloten bijeenkomsten in de persoonlijke levenssfeer voor maximaal 150 personen en maximaal twee keer per week, niet gelijk te stellen met de essentie van horeca categorie 4. Dat in artikel 1.67 van de planregels staat dat onder horeca categorie 4 onder meer horeca met zaalaccommodatie valt, maakt ook niet dat de activiteiten gekwalificeerd moeten worden in die categorie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 24 februari 2022 wordt vernietigd, omdat het in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 en de Awb). De Afdeling ziet, gelet op de aard van de gebreken, geen aanleiding om de raad met toepassing van een bestuurlijke lus op te dragen de gebreken te herstellen.

11.     De Afdeling draagt de raad op het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

12.     Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

13.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.        vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 24 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Molenstraat 200-202";

III.      draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bij:

a.       Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken tot een bedrag van € 1.750,00;

b.       [appellant sub 2] tot een bedrag van € 1.750,00;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt van:

a.       € 365,00 voor Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken, en

b.       € 184,00 voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Venema

voorzitter

w.g. Nales

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024

638-1074

 

Bijlage

 

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Artikel 1.1 Begripsbepaling

"uitbreiding: vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak;"

Artikel 2.42 Grenswaarde externe werking stiltegebied

"Lid 1: Als grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een locatiegebonden milieubelastende activiteit in de Attentiezone stiltegebied geldt 50 dB(A) LAeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte:

a.       op de grens van het Stiltegebied, als de locatie van de activiteit 50 meter of meer van de grens van het Stiltegebied ligt;

b.       op 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze minder dan 50 meter van de grens van het Stiltegebied ligt."

Artikel 3.71 Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied

"Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:

a.       de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;

b.       een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;

c.       kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:

1.       een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;

2.       welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;

3.       hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied."

Bestemmingsplan "Molenstraat 200-202"

De relevante planregels luiden:

"Artikel 1.67

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of logies. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1, 2 en 4 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling vergelijkbare horecasoorten

[…]

Horeca 2: vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, zoals restaurants, bistro's, (grand) cafés, hotels en pensions;

[…]

Horeca 4: vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische dranken zoals bars, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       musea en/of expositieruimten;

b.       horeca tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca-categorie 2', met dien verstande dat drank- en maaltijdverstrekking alleen op de begane grond is toegestaan en dat ter plaatse van de aanduiding 'terras' tot maximaal 250 m² aan bijbehorende terrassen is toegestaan; verblijfsrecreatie in de vorm van bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' tot maximaal 180 m²; […]

Artikel 5.3.1 Specifieke gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding 'horeca-categorie 2' geldt dat de functie musea en/of expositieruimte de hoofdfunctie dient te blijven. De overige functies zijn ondergeschikt aan de hoofdfunctie, maar mogen zelfstandig geëxploiteerd worden binnen de in artikel 5.1 onder a genoemde bepaling met dien verstande dat ook besloten bijeenkomsten in de persoonlijke levenssfeer zijn toegestaan voor maximaal 150 personen per activiteit en maximaal 2 activiteiten per week.

Artikel delen