202202335/1/R2 en 202202337/1/R2.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Roermond,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend in Roermond,
3. [appellant sub 3], wonend in Roermond,
4. [appellant sub 4], wonend in Roermond,
5. [appellant sub 5], wonend in Roermond,
6. [appellante sub 6], gevestigd in Roermond,
7. [appellant sub 7], wonend in Roermond,
8. [appellant sub 8], wonend in [woonplaats],
9. [appellant sub 9] en anderen, allen wonend in Roermond,
10. [appellant sub 10A] en [appellante sub 10B] (hierna in het enkelvoud: [appellant sub 10]), beiden wonend in Roermond,
11. Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg, gevestigd in Maastricht, en andere,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Roermond,
2. de raad van de gemeente Roermond,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2022 heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Melickerveld 2022".
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 10] beroep ingesteld. Dit is zaak nr. 202202337/1/R2.
In de verlengde raadsvergadering van 17 februari 2022 heeft de raad bij besluit van 21 februari 2022 het bestemmingsplan "Melickerveld 2022" (hierna: het bestemmingplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 7], [partij A]], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en Natuur en Milieufederatie en andere beroep ingesteld. Dit is zaak nr. 202202335/1/R2.
Het college en de raad hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Melickerveld 2022" (hierna: het reparatieplan) opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 4], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [partij A]] hebben tegen dit besluit beroepsgronden ingediend.
De raad heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Natuur en Milieufederatie en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken op een zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. S. Habib, rechtsbijstandverlener in Tilburg, [appellant sub 2], [appellant sub 4], bijgestaan door mr. S. Habib, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. S. Habib, [appellant sub 7], vertegenwoordigd door mr. S. Habib, [partij A], [partij B], Natuur en Milieufederatie en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [partij C], [partij D], [partij E] en [partij F], en het college en de raad, beide vertegenwoordigd door mr. C.M.J. Slijpen, D. Prevos, D.W.H. Franssen en J. Scheres, zijn verschenen. Verder is op de zitting Leigraaf Midden-Limburg B.V., vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van de beroepen tegen de in het procesverloop genoemde besluiten is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van die besluiten bepalend.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woonwijk met maximaal 468 woningen mogelijk aan de rand van de kern Roermond. Daarnaast bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid voor het college om twee vrijstaande woningen mogelijk maken. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de provinciale weg N293 en aan de westzijde door de Heinsbergerweg. Aan de noordzijde sluit het aan op percelen aan de Dirksbergerweg en een begraafplaats met crematorium. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Ratommerweg. Leigraaf Midden-Limburg is de ontwikkelaar van de locatie.
Met het reparatieplan heeft de raad het plan geheel opnieuw vastgesteld en daarbij dezelfde ontwikkeling mogelijk gemaakt met enkele wijzigingen in de regels en de verbeelding ten opzichte van het bestemmingsplan. De raad heeft zich gebaseerd op nieuwe onderzoeken.
Appellanten wonen in of in de omgeving van het plangebied. Zij vinden de omvang van het plan en het aantal woningen te groot. De plek is volgens hen ongeschikt als bouwlocatie en zij maken zich vooral zorgen over de gevolgen voor het landschap, de natuur, de flora en fauna en het woon- en leefklimaat.
Voor woningbouw op deze locatie heeft de raad eerder op 13 oktober 2016 een bestemmingsplan vastgesteld. De Afdeling heeft dat bestemmingsplan in haar uitspraak van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2756, grotendeels vernietigd omdat dat bestemmingsplan was gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof.
2.1. Het besluit hogere waarden voorziet voor een deel van de nieuwe woningen in een hogere grenswaarde in verband met geluid als gevolg van het wegverkeer op de N293 en de Heinsbergerweg en het geluid van het bedrijventerrein Heide Roerstreek, nu: Roerstreek en Oosttangent.
2.2. Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Relativiteitsvereiste
3. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
3.2. Bij de beantwoording van de vraag of voor beroepsgronden geldt dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat artikel 8:69a van de Awb hieraan in de weg staat, is dus van belang vast te stellen of het beroep strekt tot de bescherming van de belangen waarvoor de appellant in rechte op kan komen.
Daarbij wordt vooropgesteld dat bij de toepassing van het relativiteitsvereiste aan de procedurele normen over het recht op inspraak een zelfstandige betekenis toekomt. Zie daarvoor ook de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, onder 7.8. Dit betekent dat indien een niet-belanghebbende een zienswijze heeft ingediend het relativiteitsvereiste niet aan vernietiging in de weg staat bij een door hem ingeroepen procedurele norm over het recht op inspraak.
Voor zover hij een beroep heeft gedaan op een procedurele norm of een formeel beginsel van behoorlijk bestuur die geen betrekking hebben op inspraak, of wanneer hij heeft aangevoerd dat in strijd met een materiële norm is gehandeld, staat de relativiteit wél in de weg aan vernietiging als die norm niet strekt tot bescherming van de daarmee te behartigen belangen.
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4774, onder 7 e.v.
Het besluit hogere waarden
4. [appellant sub 10] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college om voor de planontwikkeling hogere geluidgrenswaarden vast te stellen.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep met toepassing van het relativiteitsvereiste onbesproken kan blijven.
4.2. Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone rond een industrieterrein ter zake van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein voor woningen gelegen binnen die zone de waarde in acht moet worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare kan worden aangemerkt. Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in die regelingen. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.
4.3. De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege het industrieterrein en de weg maximaal mag optreden. Zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen (zie de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.90 tot en met 10.95), strekt de regeling in de Wgh tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant sub 10] is geen eigenaar dan wel bewoner van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Daarom strekt de regeling kennelijk niet tot de bescherming van zijn belangen. Wat hij aanvoert, kan daarom gelet op artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit hogere waarden. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van zijn beroepsgronden over dat besluit. Overigens komt de beroepsgrond over geluid wel hierna aan de orde in het kader van de beroepen tegen het bestemmingsplan.
4.4. Het beroep van [appellant sub 10] tegen het besluit hogere waarden is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het bestemmingsplan en het toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
6.1. Het reparatieplan wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De beroepsgronden tegen het bestemmingsplan worden ook geacht te zijn gericht tegen het reparatieplan. De Afdeling zal eerst het reparatieplan beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen tegen het bestemmingsplan.
Crisis- en herstelwet (hierna: Chw)
7. Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat ten onrechte wordt uitgegaan van de toepasselijkheid van de Chw.
7.1. In dit geval is sprake van een bestemmingsplan als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3.1, van de Chw. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw is van toepassing op het bestemmingsplan, omdat er meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk worden gemaakt. Dat er een eerdere procedure over woningbouw in dit gebied heeft plaatsgevonden, is niet van belang, juist omdat de woningbouwmogelijkheden in dat bestemmingsplan zijn vernietigd. Verder sluit het al dan niet vereist zijn van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) de toepasselijkheid van de Chw niet uit.
Het betoog slaagt niet.
Nieuwe beroepsgrond
8. In een nader stuk van 14 oktober 2024 betogen Natuur en Milieufederatie en andere dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van een haviksnest, dat zich bevindt op minder dan 200 m afstand van gronden in het plangebied waar woningbouw mogelijk wordt gemaakt.
8.1. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat de raad bij de bekendmaking van een besluit moet vermelden dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. De raad heeft dit niet gedaan bij de bekendmaking van het besluit van 21 februari 2022. De raad heeft dit wel gedaan bij de bekendmaking van het besluit van 14 september 2023.
8.2. Omdat de raad voor het besluit van 21 februari 2022 niet bekend heeft gemaakt dat het procesrecht van de Chw van toepassing is, heeft de Afdeling partijen bij brief van 23 augustus 2022 de gelegenheid geboden om tot en met 13 september 2022 gronden aan te voeren tegen het besluit van 21 februari 2022. Natuur en Milieufederatie en andere hadden dat al gedaan in hun beroepschrift van 19 april 2022. In hun beroepschrift hebben zij geen gronden aangevoerd over een in de buurt van het plangebied aanwezig haviksnest. Deze beroepsgrond blijft daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing.
Goede procesorde
9. Natuur en Milieufederatie en andere hebben op 15 oktober 2024 een aanvullende reactie op het aanvullende verweerschrift van de raad ingezonden met daarbij drie bijlagen, namelijk het rapport "Soorteninventarisatieprotocollen van het Netwerk Groene Bureaus" van november 2023, het rapport "Verstoringsgevoeligheid van vogels" van 23 december 2008 en het rapport "Verstoring van vogels door recreatie" van 31 maart 2022. Ook hebben Natuur en Milieufederatie en andere op 15 oktober 2024 de memo "Contra-expertise Melickerveld Roermond" van NOX Advies, gedateerd 25 september 2024, ingediend, inclusief twee bijlagen bestaande uit AERIUS-berekeningen.
9.1. De raad heeft de Afdeling verzocht de door Natuur en Milieufederatie en andere ingediende nadere stukken buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. De raad stelt dat hij zich niet goed op die stukken heeft kunnen voorbereiden door hun omvang of technische karakter en door de herfstvakantie.
9.2. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken worden ingediend ter motivering van een eerdere beroepsgrond, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
9.3. Bij brief van 16 augustus 2024 heeft de Afdeling partijen meegedeeld dat ook stukken die meer dan tien dagen vóór de zitting worden ingediend, buiten beschouwing kunnen worden gelaten als de goede procesorde zich daartegen verzet. Het zal dan met name gaan om omvangrijke of technisch ingewikkelde stukken. Vergelijk in deze zin de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:838, onder 5.3.
9.4. De Afdeling ziet aanleiding de nadere stukken van Natuur en Milieufederatie en andere van 15 oktober 2024 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. De rapporten ten aanzien van soorten en vogels zijn van zodanige omvang dat de Afdeling de beoordeling van deze stukken zonder nadere duiding in het korte tijdsbestek dat resteerde tot aan de zitting niet goed ter hand kon nemen. Ook de contra-expertise van NOX Advies wordt buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Daartoe overweegt de Afdeling dat andere partijen worden belemmerd om daarop te reageren door zo kort op de zitting een contra-expertise van deze aard in te dienen. Daarbij wijst de Afdeling erop dat Natuur en Milieufederatie en andere pas dertien maanden na de vaststelling van het reparatieplan met de contra-expertise zijn gekomen.
Participatie en inspraak
10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de participatie en inspraak over het bestemmingsplan onvoldoende zijn geweest. De wijze waarop de webinars zijn gehouden, bood niet de mogelijkheid met elkaar van gedachten te wisselen. Op een ingebracht burgerinitiatief Burger Second Opinion heeft de raad niet gereageerd. Een ingestelde klankbordgroep is nauwelijks tot vergaderen gekomen. [appellant sub 2] en anderen voelen zich niet serieus genomen. Ook [appellant sub 10] vindt de participatie onvoldoende.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat de raad de instellers van de beroepen tegen het bestemmingsplan ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het nemen van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan. Participatie over dat plan is zo onmogelijk gemaakt.
10.1. Het gemeentebestuur laat de participatie in het kader van grotere ruimtelijke plannen verzorgen door de initiatiefnemer. Binnen de beperkingen die toen golden door corona, zijn drie webinars georganiseerd. De webinars zijn in een brede straal rond het plangebied aangekondigd. Er is een uitgebreid verslag gemaakt van 135 pagina’s dat als bijlage 19 bij de plantoelichting is gevoegd. In die bijlage is ook het genoemde burgerinitiatief opgenomen. De raad heeft daar dus kennis van genomen. Aanvullend heeft onder meer op 23 juli 2021 nog overleg plaatsgevonden met bewoners van het Kitskensdal. Niet valt in te zien dat onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden en dat hier niet serieus op is ingegaan. Daarbij komt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure.
De Afdeling overweegt verder dat in de Awb noch in de Wro een verplichting voor het gemeentebestuur staat om degenen die beroep hebben ingesteld, vooraf te horen over of persoonlijk in kennis te stellen van het voornemen een reparatieplan vast te stellen. Daarbij komt dat de commissie- en raadsvergadering over het reparatieplan op de website van de gemeente is aangekondigd en [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en Natuur en Milieufederatie en andere op die wijze van het voornemen om te komen tot een reparatieplan kennis konden nemen.
De betogen slagen niet.
Plan voor woningbouw op hoofdlijnen en fasering
11. [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat de raad ten onrechte een plan op hoofdlijnen heeft vastgesteld om flexibiliteit in te bouwen. Het plan geeft met de algemene bestemming "Woongebied" omwonenden te weinig zekerheid. De rapporten en berekeningen die aan het plan ten grondslag liggen, geven dan ook geen realistisch beeld.
[appellant sub 9] en anderen voeren aan dat voor de bestemmingen een deugdelijk toetsingskader ontbreekt. Er is onvoldoende rechtszekerheid over wat er kan komen doordat zeer uiteenlopende functies mogelijk zijn gemaakt.
[appellant sub 10] betoogt dat in de toelichting staat dat het plan binnen vijf jaar moet zijn uitgevoerd en dat daarna een heroverweging plaatsvindt. Dit kan er volgens hem toe leiden dat het plan over vijf jaar geheel anders wordt ingevuld dan nu wordt voorgespiegeld. Dat is in strijd met de rechtszekerheid.
11.1. Het behoort tot de beleidsruimte van de raad om het detailniveau van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer hoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, moet per geval op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordoen worden beoordeeld. Naar het oordeel van de Afdeling geeft het voorliggende plan voldoende handvatten om te bepalen wat in het plangebied zal worden ontwikkeld. Anders dan [appellant sub 7] betoogt, heeft de raad hiertoe niet de plandelen "Woongebied" perceelsgewijs met daarbij de ligging van tuinen, wegen en dergelijke hoeven in te vullen. Het is voldoende dat de randvoorwaarden voor de woningbouw in de planregels zijn gegeven en dat in de verbeelding zichtbaar is waar de woongebieden komen. Zo zijn er afzonderlijke plandelen met de bestemming "Woongebied", zijn de aantallen woningen per type bepaald en gelden er maximale hoogtes. Het maximumaantal woningen van 468 is daarbij in artikel 9.2.1 van de planregels vastgelegd. In de aan het plan ten grondslag gelegde rapporten en berekeningen is dan ook terecht van die mogelijkheden van het plan uitgegaan.
Aan de plantoelichting en de door [appellant sub 10] genoemde passage in paragraaf 3.2.5 daarvan komt geen bindende betekenis toe. De raad acht het niet realistisch om binnen vijf jaar de gehele ontwikkeling Melickerveld af te ronden. Dit betekent niet dat als de looptijd van de woningbouwontwikkeling langer duurt dan vijf jaar, het plan niet langer van kracht of rechtsonzeker is. De mogelijkheden voor woningbouw zijn in de planregels neergelegd, die regels zijn voldoende rechtszeker en het gemeentebestuur is aan die regels gebonden, ook na vijf jaar, tenzij een ander planologisch besluit in werking treedt.
De betogen slagen niet.
Woningbehoefte
12. [appellant sub 9] en anderen betogen dat het plan in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro) is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat uit de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg uit 2018 volgt dat sprake is van overcapaciteit en dat planvoorraad juist moet worden weggenomen. Ook de kwalitatieve behoefte van het plan is volgens hen niet onderbouwd. De nadruk moet op andere woonvormen dan grondgebonden woningen liggen, zoals seniorenwoningen in de binnenstad. Binnenstedelijk zijn er veel mogelijkheden.
Natuur en Milieufederatie en andere sluiten zich hierbij aan.
Ook [appellant sub 10] wijst op de mogelijkheden die er binnenstedelijk zijn. De raad hanteert volgens hem het onjuiste uitgangspunt dat alleen de locaties waar de eigenaar plannen voor ontwikkelt, worden meegenomen. De raad kan zich veel actiever opstellen. Hiermee is niet onderbouwd dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. [appellant sub 10] betoogt verder dat de raad ten onrechte is uitgegaan van de Provinciale Omgevingsvisie 2014 (hierna: de POL). Hij had moeten toetsen aan de Provinciale Omgevingsvisie 2021 (hierna: de POVI). Dat beleid heeft als uitgangspunt dat wonen alleen is toegestaan in bestaand, bebouwd gebied. Daar is hier geen sprake van. De raad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plangebied ruimtelijk kan worden beschouwd als stedelijk gebied in ontwikkeling.
[appellant sub 1] voert aan dat de raad niet duidelijk heeft gemaakt dat behoefte bestaat aan de woningen. Bovendien had ook buiten de gemeentegrens naar bouwmogelijkheden moeten worden gekeken.
[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat de ontwikkeling van Melickerveld tien jaar zal duren wat strijdig is met de gestelde behoefte aan woningen. Die behoefte ontbreekt bovendien. In de stad Roermond zijn al veel woningen gebouwd.
12.1. Op de zitting hebben appellanten aangegeven dat het hun om de locatiekeuze en de kwalitatieve behoefte gaat. De Afdeling neemt dit als uitgangspunt voor haar beoordeling en neemt de kwantitatieve behoefte dus aan.
12.2. Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van het Bro. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat binnenstedelijk geen locaties beschikbaar zijn voor een woningbouwopgave zoals neergelegd in het plan. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de Etil huishoudenprognose 2019 uit het voorjaar van 2020 uitgaat van een woningbehoefte voor Roermond van 2.619 woningen. Uit prognosecijfers volgt verder dat het aantal huishoudens na 2030 tot 2043 nog in ruime mate toeneemt. Onder aftrek van wat in de periode 2018 tot 2020 in het verzorgingsgebied Roermond aan woningen is gerealiseerd en de harde plancapaciteit, bestaat volgens de raad een behoefte van meer dan 1.000 woningen. Ook uit de Structuurvisie Wonen 2022-2025 volgt een dergelijke behoefte. [appellant sub 9] en anderen, Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 10], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal, met de door hen genoemde locaties, zoals de Roerdelta, het Philipsterrein, de Aldi-locatie en de Maria Theresialaan, in de stad Roermond kan worden gevonden. Daarbij komt dat de raad ervoor kan kiezen om een uitbreiding mogelijk te maken voordat alle inbreidings- en transformatielocaties in de stad zijn benut, als de behoefte groter is dan waaraan kan worden voldaan in het bestaand stedelijk gebied. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654, onder 8.2.
12.3. Wat betreft de kwalitatieve behoefte stelt de raad dat het bij de mogelijkheden voor woningbouw in de stad Roermond gaat om voornamelijk appartementen in een stedelijk woonmilieu. Met Melickerveld wil de raad senioren- en starterswoningen waar vraag naar is, maar ook andere woningen in een groenstedelijk woonmilieu realiseren. Dat kan in de kern Roermond zelf niet of maar zeer beperkt. De door [appellant sub 9] en anderen, Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 10], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] genoemde andere locaties maken de bouw van 468 woningen in zo’n woonmilieu niet haalbaar of zijn al ontwikkeld. Tegen wat de raad hierover in het verweerschrift heeft uiteengezet, hebben zij niets ingebracht.
12.4. Gelet op het voorgaande, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het reparatieplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld. De betogen slagen in zoverre niet.
12.5. Met betrekking tot het provinciale beleid overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan hier niet aan is gebonden. Wel dient de raad daar rekening mee te houden, wat betekent dat de raad dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken. Uit paragraaf 3.2.4 van de toelichting bij het reparatieplan volgt dat - anders dan [appellant sub 10] heeft betoogd - de raad heeft getoetst aan en rekening heeft gehouden met de POVI. De raad heeft geconcludeerd dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de beleidskader van de POVI. De POVI bevat geen kaart met bestaand bebouwd gebied en de POVI maakt woningbouw buiten bestaand bebouwd gebied niet onmogelijk. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, zijn binnen de stad Roermond geen locaties voorhanden die kunnen voorzien in de ontwikkeling die met het plan is voorzien.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Aantasting landschap
13. [appellant sub 1] betoogt dat de planontwikkeling de natuurwaarden van het gebied zeer zal aantasten. Door de hoogteverschillen en het vrijwel ontbreken van bebouwing heeft het gebied nu nog een uniek karakter.
Natuur en Milieufederatie en andere wijzen erop dat het plan leidt tot een sterke afname van de biodiversiteit. Door de woningbouw en bijbehorende voorzieningen verdwijnt het unieke, besloten landschap hier. Het plan is strijdig met het provinciale Landschapskader Noord- en Midden-Limburg. Aan dat kader is ten onrechte te weinig belang toegekend. Ecologie, landschap en groene elementen raken ondergesneeuwd door de focus op de woningmarkt.
Daarbij wijzen [appellant sub 1] en Natuur en Milieufederatie en andere erop dat het beoogde natuurinclusief en levensloopbestendig bouwen en een duurzaam woongebied niet in de planregels zijn geborgd. In de regels staat alleen dat daar aandacht voor zal zijn. Zo is er geen verplichting overal zonnepanelen te plaatsen, zijn er geen eisen voor materiaalkeuze en had het parkeren aan de rand van de wijk mogelijk gemaakt kunnen worden. Verder zijn het stedenbouwkundige raamwerk en het beeldregieplan niet bindend. Ook [appellant sub 10] wijst hierop. De raad had gebruik kunnen maken van een checklist van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zo stellen Natuur en Milieufederatie en andere.
[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat hun leefomgeving door het plan ingrijpend in nadelige zin zal worden gewijzigd. Het plan leidt tot een aantasting van de huidige agrarische en landschappelijke waarden. Het gebied wordt te intensief bebouwd en dat leidt tot het verdwijnen van de bijzondere leefomgeving. Ook de cultuurhistorische waarde van het gebied komt te vervallen. Het gestelde natuurinclusief bouwen lijkt alleen bedoeld om het plan positief in te kleuren. De planregels borgen dit niet.
13.1. Het plangebied is voor een groot deel open en deels glooiend. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in algemene zin gemeentelijk noch provinciaal is voorzien in beperkingen voor het gebied uit hoofde van cultuurhistorische waarden. Uit een rapport van RAAP Archeologisch Adviesbureau uit 2008 volgt ook niet dat bepaalde waarden aan het realiseren van een woonwijk in het plangebied in de weg staan.
13.2. Naar niet in geschil is, heeft het gebied ontegenzeggelijk landschappelijke waarden. De ontwikkeling van de woonwijk zal ertoe leiden dat het gebied een geheel ander aangezicht zal krijgen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de woningbouw zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de bestaande landschappelijke waarden. Daarbij heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het door Natuur en Milieufederatie en andere bedoelde landschapskader met provinciaal beleid niet bindend is en dat hij dit kader met wat hij over de gevolgen voor het landschap heeft overwogen in zijn afweging heeft betrokken. Verder heeft de raad gesteld dat het aanwezige reliëf zoveel mogelijk behouden blijft. In het midden van het plangebied is met de bestemming "Groen" veel ruimte vrijgehouden voor een groene invulling. De raad heeft verder in het reparatieplan voor enkele elementen voorzien in bescherming, namelijk een steilrand door een specifieke aanduiding en cultuurhistorische wegen door de bestemming "Verkeer" voor de Dirksbergerweg (de Afdeling begrijpt: de onverharde weg die aansluit op de Eindstraat nabij nummer 36) en een specifieke aanduiding voor de Bronkweg. De Afdeling komt daar verderop in de uitspraak op terug.
De betogen slagen in zoverre niet.
13.3. Wat betreft de betogen dat de begrippen natuurinclusief en levensloopbestendig bouwen niet zijn bepaald, overweegt de Afdeling dat binnen "Woongebied" levensloopbestendige woningen worden gebouwd (artikel 9.2.3 van de planregels). In de artikelen 1.54 tot en met 1.58 van de planregels zijn daarvoor definities opgenomen. Daarmee is duidelijk wat daaronder wordt verstaan en dat daaraan gevolg moet worden gegeven.
Het begrip ‘natuurinclusief bouwen’ is in artikel 1.60 van de regels van het plan gedefinieerd. Daarmee is duidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Ingevolge artikel 9.1 van de regels moet daaraan bij de bouw aandacht worden gegeven. Dit is inderdaad niet dwingend bepaald. De raad heeft evenwel geen aanleiding gezien om dit bindend in het plan op te nemen omdat hij dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet nodig acht. [appellant sub 1], Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] hebben de noodzaak om dit dwingend te bepalen niet aannemelijk gemaakt. Daarbij staat het plan niet in de weg aan het treffen van de door hen genoemde specifieke maatregelen. De Afdeling heeft bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat bij de vergunningverlening geen aandacht zal worden gegeven aan natuurinclusief bouwen omdat uitgangspunt van het plan is de natuurwaarden in het gebied, ondanks de komende bebouwing, zoveel mogelijk in stand te laten. Bevestiging daarvoor kan worden gevonden in het stedenbouwkundige raamwerk en het beeldregieplan, beide een bijlage bij de plantoelichting.
De betogen slagen in zoverre niet.
Steilrand
14. Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte niet voorziet in bescherming van de in het plangebied aanwezige steilrand. De steilrand is volgens hen ook van belang voor de das.
14.1. In het reparatieplan heeft de raad een vergunningstelsel voor de cultuurhistorische waarde van de steilrand opgenomen door een toevoeging aan artikel 5. Een aanduiding daarvoor is op gronden met de bestemming "Groen" in de verbeelding opgenomen. De steilrand zelf en het behoud daarvan zijn daarmee naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk beschermd. Natuur en Milieufederatie en andere hebben tegen de aanduiding en de bijbehorende planregel geen beroepsgrond ingediend, zodat de Afdeling daar in het kader van het reparatieplan niet verder op ingaat. Op de gevolgen van het plan voor de das gaat de Afdeling onder 32 e.v. in.
Ecologische verbindingszone
15. Natuur en Milieufederatie en andere stellen dat het plangebied deel uitmaakt van de ecologische verbindingszone tussen de Maas en de Meinweg. Met de aanwezigheid van deze zone is geen rekening gehouden. Deze zone krijgt in het midden van het plangebied weliswaar de bestemming "Groen", maar dit is slechts bedoeld voor openbare groenvoorzieningen met speelvoorzieningen en fiets- en wandelpaden. De gestelde verbindingszone aan de oostzijde van de N293 kan hier om meerdere redenen niet in voorzien. Deze is te klein, heeft blokkades en wordt bedreigd door oprukkende woningbouw in de gemeente Roerdalen. Ook is die verbindingszone niet planologisch vastgelegd. Bovendien handelt de raad in strijd met het eigen gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de ontwerpomgevingsvisie. In die visie wordt bevestigd dat het bestemmingsplan de verbindingszone onmogelijk maakt.
[appellant sub 9] en anderen betogen dat de ecologische verbindingszone ten onrechte niet planologisch ten zuiden van het plangebied is vastgelegd. Daarbij wijzen ook zij op oprukkende woningbouw in de gemeente Roerdalen.
Ook [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat het plan leidt tot het verdwijnen van een natuurlijke verbindingsstrook tussen twee Natura 2000-gebieden.
15.1. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 4.7.3.2 van de plantoelichting wordt ingegaan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daar wordt vermeld dat het plangebied geen deel uitmaakt van de in goud-, zilver- en bronsgroene onderverdeelde natuurzones. Uit de bij de plantoelichting gevoegde afbeelding volgt dat het gebied aan de oostzijde van de N293 - gelegen buiten het plangebied - wel een goudgroene natuurzone is, het Limburgse deel van het NNN. Deze gronden hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" de bestemming "Natuur". Uit de plantoelichting blijkt dat het NNN mogelijk tijdelijk wordt verstoord door extra geluid en trillingen in een klein gebied. Daar tegenover staat een blijvende afname van verzuring, vermesting en verontreiniging in een deel van het NNN door het opheffen van intensieve agrarische functies in het plangebied. Door de nieuwe centrale groenzone in het plangebied wordt de samenhang tussen NNN-gebieden rondom het plangebied versterkt, zo staat in de plantoelichting.
15.2. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen noodzaak bestaat om de strook met de enkelbestemming "Groen" specifiek als ecologische verbindingszone aan te duiden. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN en niet is gebleken dat de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN aantasten. Evenmin is gebleken dat de gestelde aanwezigheid van foeragerende soorten maakt dat het gebied uit ecologisch oogpunt beschermd moet worden.
De betogen slagen niet.
Verkeerssituatie
16. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat het plan niet borgt dat er een verkeersveilige situatie komt. Dat er snelheidsremmende maatregelen komen en dat weggebruikers zich houden aan de maximumsnelheid van 30 km/u, is niet zeker. In het gebied ligt een recreatieve fietsroute waar onvoldoende rekening mee is gehouden. De ontsluiting van het plangebied aan de kant van de Eindstraat en Morgenstraat is niet goed geregeld. [appellant sub 5] wijst nog op de ligging van de weg in archeologisch gebied wat verbreding van de weg bemoeilijkt.
16.1. Wat [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] aanvoeren, heeft geen betrekking op een recht op inspraak. De Eindstraat en Morgenstraat liggen op enkele honderden meters afstand van hun woningen. Zij komen op voor het verkeersbelang en beroepen zich daarmee op de norm van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde straten maken door de afstand echter geen deel uit van hun woon- en leefomgeving. Dat betekent dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan wegens hun beroepsgronden. De Afdeling laat deze dan ook buiten inhoudelijke bespreking.
17. [appellant sub 4] betoogt dat het plan tot te veel verkeer op de N293 leidt.
17.1. De raad heeft de gevolgen van de planontwikkeling voor de verkeersintensiteit op de N293 laten berekenen. Hieruit is naar voren gekomen dat het plan in 2032 daar tot ongeveer 220 extra verkeersbewegingen leidt ten opzichte van de autonome situatie. De raad heeft gesteld dat de N293 voldoende capaciteit heeft om dit extra aantal voertuigen op goede wijze af te wikkelen. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op dat standpunt kon stellen.
Het betoog slaagt niet.
18. [appellant sub 1] voert aan dat de Eindstraat bij nummer 36 zou moeten worden afgesloten, zodat doorgaand verkeer niet langer mogelijk is en de verkeerstoename door de nieuwbouw enigszins beperkt zal blijven. Nu wordt gekozen voor eenrichtingsverkeer op de Eindstraat waardoor hij zijn woning alleen nog van de westzijde kan bereiken. Hij is echter meer aangewezen op de oostzijde. Ook moet hij dan 1,3 km omrijden waar de raad geen rekening mee heeft gehouden. Naar alternatieven is geen onderzoek gedaan. Verder moet al in het plan worden geborgd dat de weg zodanig wordt ingericht dat het verkeer niet sneller zal rijden dan 30 km/u en dat geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
18.1. Op de Eindstraat zal eenrichtingsverkeer worden ingesteld. Dit is een verkeersmaatregel die het gevolg is van de woningbouwontwikkeling. Op de zitting is gebleken dat met [appellant sub 1] nader overleg heeft plaatsgevonden over maatregelen om de bereikbaarheid van zijn woning te borgen. De raad is [appellant sub 1] tegemoetgekomen door toe te zeggen dat voor aanwonenden een tweezijdige ontsluiting mogelijk gemaakt zal worden. [appellant sub 1] heeft daarop zijn akkoord gegeven. Dit maakt dat de Afdeling niet meer zal ingaan op wat [appellant sub 1] over de bereikbaarheid van zijn woning heeft betoogd.
Wat betreft de inrichting van de weg, de in te stellen snelheid en het al dan niet afsluiten van de Eindstraat overweegt de Afdeling dat dit niet over het plan zelf gaat maar over de uitvoering daarvan. Er zijn meerdere mogelijkheden om tot een invulling te komen. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat hiernaar nog nader onderzoek plaatsvindt. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt dit daarom niet verder.
De kastanjeboom
19. [appellant sub 1] voert verder aan dat de tamme kastanje die nabij zijn woning staat, onvoldoende wordt beschermd. Deze boom staat op de lijst van monumentale bomen in Roermond. Het plan zal leiden tot een verbreding van de Eindstraat en meer verkeer. Dat zal aantasting van de boom tot gevolg hebben. Hier is onvoldoende onderzoek naar verricht.
Ook [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat het behoud van de monumentale kastanjeboom in het gebied niet is geborgd.
19.1. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] beroepen zich hier niet op een recht op inspraak. Zij komen op voor het belang van het behoud van de kastanjeboom. Daarmee beroepen zij zich op de norm van een goede ruimtelijke ordening. De kastanjeboom staat echter hemelsbreed op enkele honderden meters van hun woningen en maakt dus geen deel uit van hun woon- en leefomgeving. Dat betekent dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan wegens deze beroepsgrond. Omdat ook [appellant sub 1] deze beroepsgrond heeft ingediend, zal de Afdeling deze toch inhoudelijk bespreken.
19.2. De kastanjeboom staat op het terrein van [appellant sub 1] en behoort dus tot zijn woonomgeving. Of de boom daadwerkelijk overeenkomstig de lijst met monumentale bomen wordt beschermd, is de Afdeling niet duidelijk geworden. In die lijst staat een paardenkastanje vermeld en niet een tamme kastanje. Dit maakt voor de uitkomst echter niet uit. De kastanjeboom staat op enkele meters van de rand van de rijbaan. De raad heeft gesteld dat de Eindstraat ter hoogte van de kastanjeboom niet zal worden verbreed en dat hier eenrichtingsverkeer zal worden ingesteld. De hoeveelheid extra verkeer zal beperkt zijn. Voor zover werkzaamheden aan de weg schade aan de boom tot gevolg zouden kunnen hebben, zal hier een boomeffectanalyse voor moeten worden gemaakt. De Algemene plaatselijke verordening voorziet hier in een vergunningstelsel. Daarmee is er voldoende borging. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan met behoud van de kastanjeboom niet uitvoerbaar is.
Het betoog van [appellant sub 1] slaagt niet.
Verkeersbestemming
20. [partij A]] betoogt dat de raad aan de cultuurhistorisch waardevolle wegen een verkeersbestemming heeft toegekend, maar juist niet aan de Bronkweg. Die cultuurhistorisch waardevolle weg heeft de bestemming "Woongebied" met onder meer de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - 3" gekregen waarmee het behoud ervan volgens [partij A]] niet is verzekerd. In het reparatieplan is aan de weg en de ten zuiden daarvan gelegen gronden de aanduiding "overige zone - cultuurhistorische route" toegekend. Onduidelijk is waarom die zone zo breed is gemaakt, zo betoogt [partij A]]. [partij A]] betoogt verder dat de recreatieve fietsbeleving van de Ratommerweg, de verbinding tussen Melick en Roermond, door het woongebied wordt aangetast als dat gebied niet voldoende wordt afgeschermd.
20.1. De raad betoogt dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [partij A]] in de weg staat.
20.2. [partij A]] beroept zich niet op een recht op inspraak. Hij woont in een woonwijk aan de Irenelaan 4 in Melick op een afstand van ongeveer 700 m van het plangebied. De Bronkweg en de Ratommerweg maken door deze afstand geen deel uit van zijn woon- en leefomgeving. Wat hij aanvoert over het cultuurhistorische belang van de Bronkweg en het recreatieve belang van de Ratommerweg valt niet te herleiden tot belangen waarvoor hij in deze procedure kan opkomen. Gelet hierop staat het relativiteitsvereiste eraan in de weg dat deze beroepsgronden kunnen leiden tot een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van zijn beroepsgronden.
21. Volgens Natuur en Milieufederatie en andere voorziet het bestemmingsplan ten onrechte niet in bescherming van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische wegen.
[appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat met het reparatieplan ten onrechte de bestemming van een aantal zandwegen is gewijzigd in een verkeersbestemming. Dat maakt de weg vrij voor autoverkeer. De opmerking in de toelichting bij het reparatieplan dat dit niet zal gebeuren, biedt daarvoor geen waarborg. Zij voeren verder over de toekenning in het reparatieplan van de bestemming "Verkeer" aan de zandweg tussen de Dirksbergerweg en de Eindstraat aan dat dit om cultuurhistorische redenen zou zijn gedaan maar dat dit daar niets mee van doen heeft.
21.1. De raad heeft met het reparatieplan een zandweg tussen het verharde deel van de Eindstraat en de Dirksbergerweg, in het bestemmingsplan gelegen binnen plandelen met de bestemmingen "Woongebied" en "Groen", gewijzigd in "Verkeer". De bestemming van de Bronkweg als "Woongebied" is ten opzichte van het bestemmingsplan ongewijzigd gebleven. Wel is daar aan de weg en de naastgelegen gronden een aanduiding toegevoegd.
21.2. Voor zover de onverharde weg tussen de Dirksbergerweg en de Eindstraat was gelegen binnen het plandeel "Woongebied" is met de wijziging in het reparatieplan in "Verkeer" ten opzichte van het bestemmingsplan geen relevant verschil ontstaan. In beide plannen zijn daar wegen toegelaten, met dien verstande dat dit binnen het plandeel "Woongebied" wegen ter ontsluiting van de woningen zijn. Binnen de bestemming "Groen" zijn echter alleen ondergeschikt voet- en fietspaden toegestaan. De wijziging in het reparatieplan in "Verkeer" maakt hier dus, anders dan in het bestemmingsplan, autoverkeer mogelijk. In het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" uit 2009 had deze weg daarentegen al de bestemming "Verkeer", maar met de aanduiding "onverhard". De weg moest daarom onverhard blijven. In zoverre voorziet het reparatieplan in een andere regeling. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat verharding van deze weg niet uitgesloten moet worden in verband met het beoogde gebruik als calamiteiten- en fietsroute en dat zandwegen binnen een woonwijk niet gewenst zijn. De raad is verder niet voornemens de weg in te richten voor gewoon autoverkeer, wat ook is vermeld in het inrichtingsplan. De Afdeling heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Daarbij wijst zij er nog op dat de toegankelijkheid van de weg met verkeersborden kan worden beperkt.
De betogen slagen in zoverre niet.
21.3. In het bestemmingsplan en het reparatieplan heeft de Bronkweg, nu een zandweg, de bestemming "Woongebied". Daarmee zijn ook hier wegen mogelijk. In het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" had deze weg de bestemming "Verkeer". In dat opzicht is geen sprake van een relevante wijziging van de bestemmingsregeling voor deze weg. Omdat ook de raad erkent dat deze weg vanwege de oost-westverbinding cultuurhistorisch waardevol is, heeft hij in het reparatieplan alsnog voor deze weg en de ten zuiden daarvan gelegen gronden voorzien in de aanduiding "overige zone - cultuurhistorische route". Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder o, van de regels van het reparatieplan zijn de gronden met die aanduiding mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden, te weten het tracé van de oude oost-westroute tussen het gebied van Roermond en Gulik. In artikel 9.3.3 van de planregels is bepaald dat de woningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - 3" slechts in gebruik mogen worden genomen en dit gebruik slechts mag worden voortgezet indien en voor zolang het tracé van de oude oost-westroute tussen het gebied van Roermond en Gulik binnen de aanduiding "overige zone - cultuurhistorisch waardevolle route" met een minimale breedte van 3 m wordt aangelegd en daarna in stand wordt gehouden. Behoud van de Bronkweg, althans de oost-westverbinding, is met deze regeling mogelijk gemaakt. Wel kan de weg worden verbreed en binnen de zone worden verlegd. De raad heeft daarvoor gekozen gelet op de globale opzet van het plan. De Afdeling acht deze keuze gelet op het belang van de woningbouw en de ruimte die de raad wil hebben om daar invulling aan te geven, niet onevenredig. Dit heeft niet tot gevolg dat behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle weg onvoldoende is geborgd. De oost-westverbinding blijft als zodanig behouden.
Het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere slaagt in zoverre niet.
Woon- en leefklimaat
22. [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij een goed woon- en leefklimaat. Hij zal na de planontwikkeling wonen in een woonwijk, terwijl hij nu in de vrije natuur woont. Er komt meer verkeer, meer geluid, meer lichthinder en dergelijke.
[appellant sub 7] betoogt dat de raad er geen rekening mee heeft gehouden dat zijn vrije uitzicht over het huidige agrarische gebied door het plan komt te vervallen. Hij krijgt door de nieuwbouw te maken met inkijk. Daarom had ten minste een groenstrook met instandhoudingsverplichting in het plan moeten worden opgenomen. Ook zal het plan leiden tot meer verkeer langs zijn woning en geluidsoverlast. De akoestische gevolgen voor zijn woning zijn niet onderzocht.
22.1. [appellant sub 1] wordt in de nieuwe situatie geconfronteerd met veel meer woonbebouwing in zijn omgeving. In zoverre zal zijn woonsituatie anders worden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen voor zijn woonsituatie niet onaanvaardbaar zijn. Verreweg het merendeel van de nieuwe woonbebouwing zal komen op een afstand van 50 m of meer van zijn perceel, waar hij slechts beperkt zicht op heeft. Rondom zijn perceel is alleen ten noordoosten daarvan, met een tussenliggend plandeel "Groen" met een breedte van ongeveer 10 m, dat al als zodanig is ingericht, voorzien in een plandeel "Woongebied". Binnen dat plandeel kunnen, gelet op de omvang daarvan, ongeveer twintig grondgebonden woningen mogelijk worden gemaakt, zo stelt de raad. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan dat aantal te twijfelen. In 2032 zal de verkeersintensiteit langs de woning van [appellant sub 1] volgens de raad ongeveer 275 motorvoertuigen per etmaal zijn. Geluidsberekeningen wijzen uit dat daarmee de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 1] onder de voorkeursgrenswaarde blijft. [appellant sub 1] heeft hier niets tegen ingebracht. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] niet onaanvaardbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
22.2. De afstand van de perceelgrens van [appellant sub 7] aan de Dirksbergerweg 19 tot de als "Woongebied" bestemde gronden bedraagt minimaal ongeveer 120 m. Hier staan verschillende hoge bomen tussen. Nog daargelaten dat hem geen recht op een blijvend vrij uitzicht toekomt, valt niet in te zien dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat zijn uitzicht door het plan niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Een appartementengebouw kan oostelijk van de woning op een afstand van meer dan 200 m worden gebouwd. De hoogte mag maximaal 13 m worden. Gelet daarop, is niet voorstelbaar dat zich inkijk in zijn woning zal voordoen. Dat voor een deel van de nieuwe woningen hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld, heeft geen betekenis voor de geluidssituatie bij de woning van [appellant sub 7]. De raad heeft erop gewezen dat in het verkeersmodel aan de Dirksbergerweg geen verkeersintensiteit wordt toegekend. De intensiteit op die weg zal door de nieuwe woonwijk niet of nauwelijks veranderen. [appellant sub 7] heeft dit niet bestreden althans niet onderbouwd waarom dit anders zou zijn. De raad heeft zich daarmee op het standpunt kunnen stellen dat ook in de toekomstige situatie bij zijn woning aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 7] niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Het betoog slaagt niet.
Groen
23. [appellant sub 10] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte is ingegaan op het Groenstructuurplan 2006. Dat groenstructuurplan is in 2016 ingetrokken en vervangen door de Groenvisie Roermond. De raad had aan die visie moeten toetsen. Behoud of herplant van bomen, zoals volgt uit die visie, is niet in de planregels verzekerd.
[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 1], [appellant sub 10] en Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat het plan met de bestemming "Groen" niet borgt dat dit groen er daadwerkelijk komt en wordt behouden.
23.1. De raad heeft in paragraaf 3.4.7 van de plantoelichting getoetst aan het Groenstructuurplan uit 2006. De beoogde inrichting van de woningbouwlocatie met gevarieerde woonmilieus binnen een groen raamwerk past binnen de aanbevelingen van het groenstructuurplan, zo staat in de plantoelichting. In het verweerschrift heeft de raad uiteengezet dat dit groenstructuurplan in 2016 is ingetrokken en vervangen door de Groenvisie Roermond, vastgesteld door de raad op 22 december 2016. Bekendmaking van die visie heeft echter toen niet plaatsgevonden. Daargelaten de vraag aan welk gemeentelijk groenbeleid de raad had moeten toetsen, heeft de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de planontwikkeling niet binnen het groenstructuurplan en de groenvisie past. Behoud van bomen is uitgangspunt of wensbeeld, maar geen vereiste. Daarbij wordt bescherming of herplant van bomen verder in de Algemene plaatselijke verordening geregeld.
De raad heeft erop gewezen dat in het midden van het plangebied is voorzien in een lange en brede strook "Groen", ook wel: de robuuste groene vallei. De bestemming "Groen" voorziet in openbare groenvoorzieningen, de instandhouding, ontwikkeling en de kwaliteitsverhoging van de aanwezige natuurwaarde(n) en landschappelijke waarde(n), bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarde elementen, te weten een steilrand ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - cultuurhistorisch waardevol element", water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging- en infiltratievoorzieningen en de aanleg en instandhouding van een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidwal met een hoogte van ten minste 3 m ter plaatse van de aanduiding "geluidwal", met daaraan ondergeschikt andere voorzieningen. Dit zijn gebruikelijke mogelijkheden binnen een groenbestemming. De raad heeft het niet nodig geacht uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening om een groene inrichting binnen het plandeel "Groen" met een voorwaardelijke verplichting te regelen. [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 1] en Natuur en Milieufederatie en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat zo’n noodzaak er wel is. Daarbij overweegt de Afdeling dat zij geen aanwijzingen heeft dat de als "Groen" bestemde gronden niet als groen zullen worden ingericht. De raad heeft voor deze bestemming daarom geen aanleiding hoeven zien dit te reguleren met een voorwaardelijke verplichting.
De betogen slagen niet.
24. [appellant sub 5] voert verder aan dat niet is voorzien in een groenzone nabij haar woning. Elders is voorzien in een ongeveer 5 m brede strook met de bestemming "Groen - Omzoming". Om dit mogelijk te maken zou het perceel gelegen tussen haar perceel en het plangebied daarin opgenomen kunnen worden, zo stelt zij.
24.1. De gronden tegenover de woning van [appellant sub 5] aan het Kitskensdal 43 vallen buiten het plangebied, zijn ongeveer 40 m diep en bebost en hebben ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "begraafplaats", en zonder bouwvlak. Die gronden zijn eigendom van de gemeente.
24.2. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellant sub 5] heeft aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat de door [appellant sub 5] bedoelde gronden niet in beeld zijn voor het woningbouwplan en planologisch horen bij het daar gelegen crematorium en uitvaartcentrum Tussen de Bergen. Er zijn momenteel geen andere plannen voor die gronden. Samenhang met de gronden in het plangebied is er volgens de raad niet. De Afdeling ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De raad heeft die gronden daarom buiten het plangebied kunnen houden.
Aan de gronden achter deze terecht buiten het plan gehouden gronden is de bestemming "Woongebied" toegekend. Er is daar niet eerst voorzien in een strook met de bestemming "Groen - Omzoming". De raad heeft daar naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor hoeven zien. Het daar opnemen van een groene omzoming binnen het plangebied zou geen toegevoegde waarde hebben doordat er feitelijk met de buiten het plan gehouden gronden al een groene zone is. Bovendien zou zo’n groene omzoming, mede gelet op de afstand van het perceel van [appellant sub 5] tot het plangebied van ongeveer 50 m, ook geen of weinig nut hebben als de ten behoeve van het crematorium en uitvaartcentrum als "Maatschappelijk" bestemde gronden anders worden ingericht. Wat er in de toekomst met die gronden gebeurt, staat verder los van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Hogedrukgasleiding
25. [appellant sub 10] betoogt dat hem niet duidelijk is dat niet op een hogedrukleiding van Gasunie wordt gebouwd.
25.1. In het plangebied, ook in het perceel van [appellant sub 10], ligt een hogedrukgasleiding. In het plan is daaraan de dubbelbestemming "Leiding - Gas" toegekend. De plandelen "Woongebied" vallen niet samen met deze dubbelbestemming, zodat er al daarom geen woningen boven de leiding en binnen de daarbij behorende risicocontour kunnen worden gebouwd.
Het betoog slaagt niet.
Archeologische waarden
26. [appellant sub 9] en anderen wijzen erop dat er grote verschillen bestaan tussen de onderzoeken van BAAC en, in opdracht van initiatiefnemer, Crevasse Advies over de aanwezigheid van archeologisch materiaal in de ondergrond van het plangebied. De raad heeft die verschillen niet toegelicht en heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij meer waarde hecht aan het onderzoek van Crevasse. Nieuw onderzoek zou Romeinse vindplaatsen aan het licht kunnen brengen, zo stellen [appellant sub 9] en anderen.
Natuur en Milieufederatie en andere betogen in gelijke zin. Omdat door de verschillen tussen de onderzoeken van BAAC en Crevasse onduidelijk is wat de archeologische waarde van het gebied is, is nieuw onderzoek door een andere partij nodig, zo stellen zij.
26.1. De raad betoogt dat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan om deze reden in de weg staat.
26.2. [appellant sub 9] en anderen en Natuur en Milieufederatie en andere beroepen zich op de normen neergelegd in de Erfgoedwet. De normen uit de Erfgoedwet strekken tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [appellant sub 9] en anderen gaat het in deze procedure om het belang gevrijwaard te blijven van de bouw van woningen in de nabijheid van hun percelen, wat volgens hen ook ten koste zal gaan van de natuurwaarden van het gebied. Alleen de omstandigheid dat een appellant eigenaar is van een perceel in de nabijheid van in een bestemmingsplan voorziene woningen, betekent nog niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.71 e.v., en de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2812, onder 4.7. De normen uit de Erfgoedwet strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 9] en anderen.
Gelet hierop, staat het relativiteitsvereiste eraan in de weg dat de beroepsgronden van [appellant sub 9] en anderen over het onderzoek naar mogelijke archeologische waarden in het plangebied, leiden tot een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het reparatieplan. Omdat voor Natuur en Milieufederatie en andere niet kennelijk is dat de normen niet strekken tot bescherming van hun belangen, gaat de Afdeling hierna in op de beroepsgrond.
26.3. In de paragrafen 3.4.4 en 4.1.2 van de plantoelichting is de raad ingegaan op archeologie. Als bijlage 4 bij de plantoelichting zijn de archeologische onderzoeken gevoegd. BAAC concludeert in het rapport ‘Roermond Plangebied Kaleidos’ dat in vrijwel het gehele plangebied bodemverstorende ingrepen vermeden moeten worden en dat zeventien locaties nader archeologisch moeten worden onderzocht. Crevasse heeft een second opinion uitgevoerd en komt in het rapport ‘Plan van aanpak archeologie Leigraaf, Roermond’ tot de conclusie dat de hoeveelheid en kwaliteit van het aangetroffen vondstmateriaal niet zodanig zijn dat er betrouwbaar zeventien vindplaatsen met een oppervlak van 177.775 m2 (ongeveer 63,5% van het plangebied) kunnen worden onderscheiden. BAAC heeft volgens Crevasse een te ruime en deels arbitraire begrenzing gehanteerd. Crevasse heeft het aantal vindplaatsen teruggebracht en opnieuw begrensd.
26.4. Aan de vindplaatsen waar vervolgonderzoek wordt geadviseerd, heeft de raad de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend. Voor de overige gronden acht de raad op basis van het onderzoek van Crevasse het risico op verstoring van vindplaatsen zodanig klein dat nader onderzoek volgens hem daar niet aan de orde is.
26.5. In de verbeelding zijn binnen het plangebied verschillende gebieden voorzien van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor zover het deze gebieden betreft, hebben Natuur en Milieufederatie en andere niet betoogd dat daarmee aan die gebieden een ontoereikende archeologische bescherming is toegekend. Voor zover zij van mening zijn dat aan meer delen van het plangebied een beschermende dubbelbestemming had moeten worden toegekend, stelt de Afdeling vast dat zij niet met eigen argumenten of een nadere uiteenzetting van een deskundige hebben betoogd waarom de raad zich niet op het onderzoek van Crevasse heeft kunnen baseren. De enkele omstandigheid dat er verschillen bestaan tussen de uitkomsten van de onderzoeken van BAAC en Crevasse maakt niet dat de raad daarin aanleiding had moeten zien voor een derde onderzoek door een andere partij. Daarbij acht de Afdeling van belang dat Crevasse heeft gereageerd op het onderzoek van BAAC en dat inhoudelijk geen reactie op het onderzoek van Crevasse naar voren is gebracht.
Het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere slaagt niet.
Gebiedsbescherming
27. [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 1] betogen dat de stikstofberekening niet deugt.
27.1. De raad betoogt dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 1] in de weg staat.
27.2. De Afdeling overweegt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat een natuurlijk persoon die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit deze uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
27.3. Deze situatie doet zich voor wanneer een Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 1]. De Afdeling overweegt dat de afstand van hun woningen tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Roerdal meer dan 360 m bedraagt, en dat daartussen begroeiing met bomen, de Heinsbergerweg, woningen, een school voor praktijkonderwijs en andere bebouwing zijn gelegen. Gelet hierop, maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 1]. De conclusie is dat hun individuele belangen niet verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen.
27.4. Omdat de Wnb de belangen van [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 1] niet beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door hen naar voren gebrachte beroepsgronden over stikstof buiten beschouwing.
28. Natuur en Milieufederatie en andere betogen ook dat de stikstofberekening bij het bestemmingsplan niet deugt. Er is geen rekening gehouden met nabijgelegen Duitse Natura 2000-gebieden. Sommige liggen dichterbij dan de Nederlandse waarvoor wel berekeningen zijn gemaakt. De ruimere grenswaarde voor stikstofdepositie in Duitsland doet daar niet aan af en is strijdig met de Habitatrichtlijn. Een nieuwe woonwijk past niet bij het streven van het kabinet de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden te krijgen. De stikstofdepositie op de nabijgelegen natuurgebieden Roerdal, Leudal, Meinweg en Swalmdal is te hoog. Op de plek van het plangebied zouden juist maatregelen moeten worden getroffen om stikstofreductie te realiseren. Daarbij moet rekening worden gehouden met strengere stikstofnormen omdat inmiddels is gebleken dat de natuur veel kwetsbaarder is. Er is in de berekeningen ten onrechte van uitgegaan dat het grasland volledig wordt gemaaid. Er vindt echter ook beweiding plaats. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de lagere bemestingsnorm voor beweid grasland, die 250 kg N/ha/jaar bedraagt. Natuur en Milieufederatie en andere beroepen zich op de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557. Ook de berekeningen ten aanzien van de emissie in de aanlegfase deugen volgens hen niet. Zo is de keuze voor het aantal verkeersbewegingen van zwaar bouwverkeer niet inzichtelijk gemaakt. De gevolgen van de extra verkeersbewegingen van de woonwijk zijn in onvoldoende mate in de berekeningen meegenomen. De uitstoot NOx per gebouwde woning is te laag berekend. Daarbij is er ook onduidelijkheid over het verwachte bouwtempo. Niet deugdelijk is nagegaan of er significante effecten zijn door de cumulatie van aanleg, bouw en gebruik van de woonwijk en ontwikkelingen elders. Ten slotte is onduidelijk waar de mest in de toekomst wordt uitgereden als dat in het plangebied niet meer kan.
Over de nieuwe stikstofberekeningen die ten grondslag liggen aan het reparatieplan, betogen Natuur en Milieufederatie en andere in gelijke zin. Daaraan voegen zij toe dat onduidelijk is waarom wordt gerekend met de stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien, omdat pas sinds kort vooral grasland op de percelen staat. Op basis van het historisch gebruik zou net zo goed gerekend kunnen worden met het gewas met de laagste ammoniakemissie.
28.1. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan is het rapport "Stikstofdepositie Woongebied Melickerveld" van 25 januari 2022 opgesteld door Rho Adviseurs. De conclusie van dit rapport is dat geen sprake is van een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
28.2. Daarna heeft Leigraaf Midden-Limburg een nieuw stikstofonderzoek laten uitvoeren. De raad heeft het rapport "Bestemmingsplan Melickerveld, onderzoek stikstofdepositie" van TAUW van 23 juni 2023 (hierna: het rapport van TAUW) ten grondslag gelegd aan het reparatieplan. Deze actuele berekeningen bevestigen dat er geen sprake is van een toename in stikstofdepositie op enig relevant Natura 2000-gebied door uitstoot tijdens de bouw van de woningen of tijdens het gebruik daarvan.
28.3. Over het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat de referentiesituatie niet klopt omdat de raad ten onrechte heeft gerekend met het gewas met de hoogste stikstofgebruiksnorm overweegt de Afdeling als volgt. Onder de referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan. In het rapport van TAUW is uitgegaan van een feitelijke, planologisch legale situatie waarbij alle percelen in gebruik zijn als grasland met volledig maaien, behalve één perceel tarwe. Dit gebruik is als zodanig ook meegenomen in de berekening van de hoeveelheid NH3 emissie afkomstig van bemesten in de referentiesituatie. Voor grasland met volledig maaien is gerekend met de hoogste stikstofgebruiksnorm van 320 kg N/ha/jaar en voor het perceel tarwe met een stikstofgebruiksnorm van 140 kg N/ha/jaar. Uit het rapport van TAUW blijkt niet dat op de percelen ook beweiding plaatsvond, zoals Natuur en Milieufederatie en andere stellen. Deze stelling hebben zij bovendien niet onderbouwd. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet kon aansluiten bij de gehanteerde stikstofgebruiksnormen. Dat de feitelijke situatie in het verleden wellicht ooit anders is geweest, maakt niet dat in de referentiesituatie niet mocht worden uitgegaan van gebruik van de percelen als grasland met volledig maaien, behalve één perceel tarwe. De raad heeft zich aldus op het standpunt mogen stellen dat is uitgegaan van de juiste referentiesituatie.
28.4. Over het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere op de zitting dat in de stikstofberekeningen rekening had moeten worden gehouden met een reductie van de bemestingsnorm van 5% omdat het plangebied is aan te merken als door nutriënten verontreinigd gebied, overweegt de Afdeling dat deze lagere stikstofgebruiksnorm pas geldt per 1 januari 2024 en dat het reparatieplan daarvóór is vastgesteld. In het rapport van TAUW hoefde daarom geen rekening te worden gehouden met deze lagere stikstofgebruiksnorm.
28.5. Het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat de raad ten onrechte niet de garantie heeft geboden dat de mest die over het plangebied wordt uitgereden, niet op een ander perceel dichter bij een Natura 2000-gebied zal worden uitgereden, volgt de Afdeling niet. Daartoe overweegt de Afdeling dat het eventueel uitrijden van de mest op andere gronden geen rechtstreeks en onlosmakelijk gevolg van het plan is, nu het plan geen betrekking heeft op die gronden en het plan de gebruiksmogelijkheden van die andere gronden niet regelt of wijzigt.
28.6. Over het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat de emissie in de aanlegfase niet juist is berekend, overweegt de Afdeling als volgt.
In het rapport van TAUW zijn de stikstofeffecten berekend voor de situatie met de hoogste uitstoot in de aanlegfase. Ervan uitgaande dat er maximaal 100 woningen per jaar worden gebouwd, doet deze situatie zich voor wanneer er 373 woningen zijn gebouwd en worden bewoond en wanneer er nog ongeveer 100 in aanbouw zijn.
In het rapport van TAUW wordt vermeld dat de stikstof- en ammoniakemissies die vrijkomen bij de bouwwerkzaamheden zijn bepaald aan de hand van kengetallen. Bijlage 1 bij het onderzoek geeft informatie over de methodiek en deze gehanteerde kengetallen. Voor de bouw van grondgebonden woningen en appartementen is gerekend met 2,60 kg NOx en 0,11 kg NH3 per woning. Bij de realisatie van 100 woningen per jaar geeft dit een totale emissie van 260 kg NOx en 11 kg NH3 per jaar. In paragraaf 3.2 van het rapport wordt vermeld dat de kengetallen zijn gebaseerd op de werkelijke inzet van mobiele werktuigen en vrachtverkeer bij een groot aantal woningbouwprojecten. In het kengetal zijn ook de emissies afkomstig van het bouwverkeer verrekend. Bij een bouwtempo van 100 woningen per jaar is onderscheid gemaakt tussen personenauto’s, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer. De kengetallen zijn (mede) gebaseerd op 2.500 ritten van zwaar vrachtverkeer.
Op de zitting zijn de gehanteerde kengetallen door Leigraaf Midden-Limburg toegelicht. Zo is onder andere toegelicht dat deze kengetallen zijn gebaseerd op de inzet van mobiele werktuigen en vrachtverkeer bij een groot aantal woningbouwprojecten, en dat daarbij wordt uitgegaan van een "worst-case"-schatting. De onderbouwing in het rapport zoals nader toegelicht op de zitting, acht de Afdeling niet onaannemelijk. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderzoek is uitgegaan van een te lage uitstoot NOx per gebouwde woning. Daarbij acht de Afdeling van belang dat Natuur en Milieufederatie en andere de kritiek ten aanzien van het gebruik van kengetallen bij het berekenen van de stikstof- en ammoniakemissie onvoldoende hebben geconcretiseerd. Evenmin hebben zij aangevoerd waarom niet kon worden uitgegaan van 2.500 ritten van zwaar vrachtverkeer per jaar. In de omstandigheid dat het bouwtempo niet is vastgelegd in de planregels ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de emissie in de aanlegfase niet juist is berekend. Daartoe overweegt de Afdeling dat in artikel 9.3.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat ingebruikname van de gronden voor de aanleg en/of de bouw van één of meerdere woningen uitsluitend is toegestaan als de emissie afkomstig van de inzet van bouwmaterieel, waar blijkens het rapport van TAUW ook de inzet van mobiele werktuigen en vrachtverkeer onder wordt verstaan, niet meer bedraagt dan maximaal 260 kg NOx per jaar en 11 kg NH3 per jaar. Dit is de emissie van stikstof en ammoniak bij de realisatie van 100 woningen per jaar.
Gelet op het bovenstaande, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de emissie van stikstof in de aanlegfase onjuist is berekend.
28.7. Over het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat de emissie in de gebruiksfase niet juist is berekend omdat de extra verkeersbewegingen door de woonwijk in onvoldoende mate in de berekeningen zijn meegenomen, overweegt de Afdeling als volgt. In het rapport van TAUW is toegelicht welke verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe woningen is gemodelleerd. Deze verkeersgeneratie is berekend in een verkeersstudie uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. Natuur en Milieufederatie en andere hebben niet geconcretiseerd waarom niet mocht worden uitgegaan van het gemodelleerde aantal verkeersbewegingen. Pas op de zitting hebben zij toegelicht dat zij op een lager getal uitkomen dan het getal uit de verkeersstudie. De raad en initiatiefnemer hebben het door Natuur en Milieufederatie en andere genoemde aantal betwist. De Afdeling ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor het oordeel dat voor de berekening van de emissie in de gebruiksfase is uitgegaan van een te laag aantal verkeersbewegingen.
28.8. Wat hiervoor onder 28.6 en 28.7 is overwogen, leidt tot de tussenconclusie dat de raad uit heeft mogen gaan van de stikstofuitstoot in de aanlegfase en de gebruiksfase zoals die is berekend in het rapport van TAUW. Gelet op de tussenconclusie onder 28.3 dat niet is gebleken dat is uitgegaan van een onjuiste stikstofberekening in de referentiesituatie, komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan geen gebruik mogelijk maakt dat leidt tot stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op een Natura 2000-gebied.
28.9. Gelet hierop, faalt het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de cumulatie van de gevolgen van de toename van stikstofdepositie van andere plannen of projecten. Nu het bestemmingsplan geen gebruik mogelijk maakt waarbij een bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jr aan stikstofdepositie optreedt, heeft de raad geen onderzoek naar cumulatieve effecten in verband met deze effecten hoeven uit te voeren. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:947.
28.10. Over het betoog van Natuur en Milieufederatie en andere dat bij de berekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met nabijgelegen Duitse Natura 2000-gebieden overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan Natuur en Milieufederatie en andere stellen, zijn er geen Duitse Natura 2000-gebieden die dichter bij het plangebied liggen dan de Nederlandse waarvoor berekeningen zijn gemaakt. Het Nederlandse natuurgebied Roerdal is het Natura 2000-gebied dat het dichtst bij het plangebied gelegen is. Met dit gebied is rekening gehouden in de stikstofberekeningen. Zoals overwogen onder 28.8 heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op enig relevant Natura 2000-gebied, waaronder Roerdal, tijdens de bouw van de woningen of tijdens het gebruik daarvan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in de stikstofberekeningen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Duitse Natura 2000-gebieden.
28.11. Natuur en Milieufederatie en andere betogen ten slotte ten onrechte dat de raad geen nieuwe woonwijk in het plangebied mogelijk mag maken, omdat dat niet past bij het streven van het kabinet de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden te krijgen en omdat dat de raad de winst die wordt behaald doordat geen mest meer over het plangebied wordt uitgereden zou moeten inzetten voor herstel van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Roerdal, Leudal, Meinweg en Swalmdal. Daartoe overweegt de Afdeling dat bij het doorlopen van de individuele plantoets geen verplichting geldt om een bijdrage te leveren aan de landelijke opgave om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden terug te brengen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2318.
28.12. Gelet op al het voorgaande, geeft wat Natuur en Milieufederatie en andere hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het reparatieplan niet in overeenstemming met het bepaalde in de Wnb over gebiedsbescherming heeft vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Beschermde soorten: dassen, amfibieën, vleermuizen en torenvalk
29. [appellant sub 4] en [appellant sub 7] betogen dat het plan leidt tot een aantasting van natuurwaarden van soorten.
29.1. [appellant sub 4] en [appellant sub 7] beroepen zich op bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van planten- en diersoorten. Daarmee beroepen zij zich op een algemeen belang waarvoor zij in feite niet in rechte kunnen opkomen. Dat is anders als, kort gezegd, sprake is van verwevenheid van het algemene belang met hun individuele belangen bij een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.66 en 10.67.
29.2. Van deze verwevenheid is in dit geval geen sprake. De Afdeling laat met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door [appellant sub 4] en [appellant sub 7] naar voren gebrachte beroepsgronden over de aantasting van natuurwaarden van soorten buiten beschouwing. Daartoe overweegt de Afdeling dat zij hemelsbreed op meer dan 100 m afstand van het plangebied wonen. De kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van [appellant sub 4] en [appellant sub 7] houdt onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hen op de gronden waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende planten- en diersoorten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.67.
30. Onder 32 tot en met 36.2 zal de Afdeling ingaan op de betogen van andere appellanten dat het plan leidt tot een aantasting van natuurwaarden van soorten.
31. De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
31.1. Op 26 maart 2021 is de rapportage "Quickscan Wet natuurbescherming nieuwbouwplan Melickerveld te Roermond" opgesteld door Econsultancy (hierna: de quickscan). In de quickscan is voor de in het plangebied voorkomende planten- en diersoorten beoordeeld of de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten een negatief effect kunnen hebben op de mogelijk aanwezige beschermde soorten. De conclusie van de quickscan is dat voor een aantal planten- en diersoorten nader onderzoek uitgevoerd dient te worden.
31.2. Naar aanleiding van de quickscan heeft Econsultancy de rapportage "Aanvullend ecologisch onderzoek nieuwbouwplan Melickerveld te Roermond" van 16 september 2021 opgesteld (hierna: het ecologisch onderzoek). Daarin wordt vermeld dat tijdens veldonderzoeken in het kader van het nadere onderzoek onder andere torenvalken en dassen zijn waargenomen.
Das
32. Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat onvoldoende is onderkend dat het plangebied voor de das een belangrijke verbindingszone tussen de Natura 2000-gebieden Roerdal en Meinweg is. De raad is niet ingegaan op het argument dat onvoldoende is voorzien in compensatiemaatregelen in verband met het verlies aan foerageergebied. De in 2018 verleende ontheffing op grond van de Wnb is niet langer geldig. Daarnaast was deze op basis van onjuistheden in de rapportages aangevraagd. Verder wordt er geen verbindingszone aangelegd tussen de burchten in het bosgebied aan de Ratommerweg en het Roerdal, wat volgens Natuur en Milieufederatie en andere wel gewenst is. Ook dient de aanleg van een dassenraster aan de noordzijde van de N293 als compensatiemaatregel plaats te vinden en dienen dassentunnels te worden aangelegd. Hiervoor moet een nieuwe soortenontheffing worden aangevraagd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 10] betogen in gelijke zin. Er kan voor de das niet worden verwezen naar een ontheffing uit 2018 en compenserende maatregelen ontbreken. Er is te summier onderzoek gedaan. In het plan ontbreekt een waarborg dat voldoende natuur voor de das terugkomt.
Ook [appellant sub 9] en anderen stellen dat het plangebied foerageergebied voor de das is. Er bevindt zich een dassenburcht in het plangebied.
32.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb wat betreft de das op voorhand redelijkerwijs niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Op 11 oktober 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg de aanvraag voor wijziging en verlenging van de ontheffing die bij besluit van 12 april 2018 in het kader van de Wnb is verleend, gehonoreerd en de ontheffing verlengd tot 30 september 2032. Aan deze verlenging zijn aanvullende voorschriften verbonden, waarbij de overige voorschriften uit het besluit van 12 april 2018 onverminderd van kracht blijven. Het besluit van 11 oktober 2022 staat in rechte vast.
De betogen slagen niet.
Rugstreeppad, knoflookpad en poelkikker
33. Natuur en Milieufederatie en andere stellen dat het plan ertoe leidt dat de landbiotoop van de rugstreeppad en mogelijk ook de knoflookpad wordt vernietigd. De raad heeft zich er onvoldoende van vergewist of een ontheffing nodig is. Econsultancy gaat er ten onrechte vanuit dat deze soorten niet in het plangebied voorkomen.
[appellant sub 1] klaagt dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van rugstreeppadden, knoflookpadden en poelkikkers in het plangebied.
Ook volgens [appellant sub 9] en anderen zijn in het plangebied rugstreeppadden aangetroffen en is de kans groot dat zich daar ook knoflookpadden bevinden. Er is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten. Het plan zal tot een vernietiging van de landbiotoop van deze padden leiden. Al bij de planvaststelling had de raad zicht moeten hebben op het verkrijgen van een ontheffing.
33.1. In de quickscan wordt over de aanwezigheid van, onder andere, de knoflookpad, de poelkikker en de rugstreeppad het volgende vermeld:
"Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en plassen binnen de invloedssfeer van de planlocatie ontbreken zijn voortplantingsmogelijkheden voor (beschermde) amfibieën uitgesloten. De waarnemingen van beschermde amfibieën hebben voornamelijk betrekking op het ten noordoosten gelegen Luzenkamp en de bosschages ten oosten van de onderzoekslocatie. Deze worden beiden gescheiden van de onderzoekslocatie door een N-weg. Het is daarmee onwaarschijnlijk dat de onderzoekslocatie dienstdoet als landhabitat voor een van deze soorten. Voor mogelijk incidenteel op de planlocatie voorkomende (beschermde) amfibieën geldt de algemene zorgplicht (hoofdstuk 6)."
Over de knoflookpad wordt in de quickscan voorts vermeld dat het voorkomen van deze soort op voorhand kan worden uitgesloten, omdat die gebonden is aan de stroomdalen van beken en rivieren. Deze komen niet voor in het plangebied.
33.2. Gelet hierop, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling overweegt dat in het geval de rugstreeppad, knoflookpad en poelkikker toch (incidenteel) op de planlocatie worden aangetroffen, de algemene zorgplicht geldt.
De betogen slagen niet.
Groene kikker, gewone pad en de kleine watersalamander
34. [appellant sub 1] betoogt ten onrechte dat het plan niet had mogen worden vastgesteld omdat niet is geborgd dat foerageergebied voor de groene kikker, de gewone pad en de kleine watersalamander blijft bestaan. Op grond van artikel 3.8.3 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 in samenhang gelezen met bijlage III van die verordening geldt voor deze soorten namelijk voor het gehele jaar een vrijstelling op het verbod van het beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen voor ruimtelijke ontwikkelingen. De raad heeft zich aldus op het standpunt mogen stellen dat de aanwezigheid van deze soorten niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Vleermuizen
35. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 1] betogen ten onrechte dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijk verstorende werking van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt ten aanzien van vleermuizen. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Uit paragraaf 5.2 van de quickscan volgt dat in woonhuizen buiten het plangebied mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen zijn. Deze ondervinden geen hinder van de ontwikkelingen in het plangebied. De woningbouw zal geen belangrijk foerageerhabitat aantasten. In de directe omgeving is meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig, waaronder diverse bosschages. De bosschages binnen het plangebied die dienst kunnen doen als foerageergebied zullen behouden en versterkt worden. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld waarin is opgenomen op welke manier wordt voorkomen dat een significante toename van nachtelijke verlichting op de bestaande bosschages plaatsvindt. Omdat in de directe omgeving meer ruimte geschikt is als foerageerhabitat voor vleermuizen, zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het gedrang komen.
De betogen slagen niet.
Torenvalk
36. Natuur en Milieufederatie en andere stellen dat vanaf 2016 jaarlijks een torenvalk in een nestkast in het plangebied broedt. Rond het nest moet voldoende foerageergebied blijven. De aan te leggen groenstructuur is daarvoor onvoldoende en voorziet bovendien niet in de benodigde openheid. Niet duidelijk is gemaakt hoe het foerageergebied dat met de woonwijk verloren gaat, wordt gecompenseerd. In de notitie "Zienswijze inrichtingsplannen Melickerveld" van 12 april 2022 van Faunaconsult wordt vermeld dat de aanwezigheid van woningen en/of tuinen binnen 100 m rondom de nestkast tot verstoring van het nest kan leiden. Er zijn geen zodanige belangen aan de orde dat daarvoor een ontheffing kan worden verleend, zo betogen Natuur en Milieufederatie en andere.
[appellant sub 9] en anderen betogen dat de initiatiefnemer ervoor dient te zorgen dat er voldoende broedhabitat voor de torenvalk overblijft, maar dat beschermingsmaatregelen ontbreken.
[appellant sub 1] betoogt onder verwijzing naar bovengenoemde notitie van Faunaconsult dat mitigerende maatregelen voor de torenvalk niet zijn geborgd en dat de nieuwbouw te dicht bij de nestkast komt.
36.1. De raad heeft onderzoek gedaan naar verblijfplaatsen voor roofvogels in het plangebied. Uit het ecologisch onderzoek van Econsultancy volgt dat er geschikte verblijfplaatsen voor roofvogels aanwezig zijn door de aanwezigheid van een torenvalkkast en drie grote nesten. De torenvalkkast bevindt zich op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en daar is een broedende torenvalk aangetroffen. Van de andere drie nesten kan op basis van de onderzoeksinspanning worden uitgesloten dat die een nestlocatie vormen van de torenvalk.
In het ecologisch onderzoek wordt voorts vermeld dat als gevolg van de voorgenomen plannen een afname in essentieel leefgebied van de torenvalk zal optreden als geen maatregelen worden getroffen. De voorgenomen plannen kunnen daarmee een negatief effect hebben op de torenvalk. Voor de bouw van de woonwijk zal een ontheffing met de daarbij benodigde maatregelen voor de torenvalk moeten worden aangevraagd, ten aanzien van de verboden als vermeld in artikel 3.1 van de Wnb. De functionaliteit van de nestlocatie moet voor, tijdens en na de uitvoering van de geplande activiteiten gegarandeerd kunnen worden.
36.2. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor de aanname dat de maatregelen die noodzakelijk zijn om de functionaliteit van de nestlocatie van de torenvalk voor, tijdens en na de uitvoering van de geplande activiteiten te garanderen, niet genomen kunnen worden. Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 9] en anderen en [appellant sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd op een manier waarbij artikel 3.1 van de Wnb niet wordt overtreden. De stelling dat mitigerende maatregelen niet in de planregels zijn geborgd is daarvoor onvoldoende. Over de stelling in de notitie van Faunaconsult dat woningen binnen 100 m van een nestlocatie tot verstoring van de torenvalk kunnen leiden en dat daarom geen ontheffing kan worden verleend, overweegt de Afdeling dat deze afstand niet is onderbouwd. Bovendien staan er ook nu al woningen binnen 100 m van de nestkast. De Afdeling ziet in die stelling alleen dan ook geen aanleiding voor de verwachting dat het soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Voor zover het betreft de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.5.2 van de planregels op grond waarvan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" kan worden gewijzigd in "Wonen", zodat ter plaatse of in de omgeving van de torenvalkkast twee woningen met bijbehorende bouwwerken mogelijk kunnen worden gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 3.5.2 van de planregels kan het college deze bestemming alleen wijzigen als inzicht is verkregen in - onder andere - eventueel beschermde dier- en plantensoorten. Het wijzigingsplan zal niet eerder worden vastgesteld dan nadat eventueel noodzakelijke ontheffingen zijn verleend. Om vernietiging en verstoring van de nestlocatie te voorkomen zal de torenvalkkast bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moeten worden verplaatst. Artikel 5.2.3 van de planregels biedt de mogelijkheid om een torenvalkkast op te richten op het aangrenzende perceel met de bestemming "Groen" (zie onder 37 en verder). Daarbij wordt buiten het plangebied een extra nestkast geplaatst. Natuur en Milieufederatie en andere, [appellant sub 9] en anderen en [appellant sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de verstoring van de nestlocatie niet kan worden voorkomen met behulp van deze maatregelen of dat de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd op een manier waarbij artikel 3.1 van de Wnb niet wordt overtreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor de verwachting dat de raad op voorhand had moeten inzien dat er geen mogelijke uitvoering van het plan is waarbij de nestlocatie niet wordt verstoord.
De betogen slagen niet.
Wijzigingsbevoegdheid twee woningen en bouwhoogte torenvalkkast
37. [appellant sub 1] betoogt dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.5.2 van de regels van het bestemmingsplan voor twee vrijstaande woningen zijn vrije uitzicht volledig zal wegnemen. Daar is geen rekening mee gehouden. Daarbij komt dat niet aan de voorwaarde inzake de minimale breedte van een woonperceel kan worden voldaan. Verder staat op de plek waar die woningen kunnen komen, nu een torenvalkkast. Het bestemmingsplan maakt verplaatsing daarvan niet mogelijk omdat de regels een bouwhoogte van maar 3 m toestaan.
[appellant sub 1] voert verder aan dat de wijziging in artikel 5.2.3, aanhef en onder b, van de regels van het reparatieplan waarmee voor de torenvalkkast is voorzien in een bouwhoogte van 6 m, zinledig is omdat de plaatsing afhankelijk is gesteld van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor de twee woningen en nog immer niet aan de voorwaarden voor toepassing van die bevoegdheid kan worden voldaan.
[appellant sub 2] en anderen betogen dat het reparatieplan de grotere bouwhoogte tot 6 m voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten onrechte niet beperkt tot de torenvalkkast. Ook Natuur en Milieufederatie en andere betogen dat in het reparatieplan ten onrechte meer bouwwerken met een hoogte van 6 m mogelijk zijn gemaakt.
37.1. Artikel 3.5.2 van de regels van het plan geeft het college onder voorwaarden de mogelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" te wijzigen in "Wonen" ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Eén van de voorwaarden is dat de perceelbreedte minimaal 25 m bedraagt. Het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" bestaat uit drie kadastrale percelen en ligt tegenover het perceel van [appellant sub 1] aan de Eindstraat 31.
37.2. De mogelijkheid twee woningen te bouwen is neergelegd op gronden recht en schuin tegenover de woning van [appellant sub 1], aan de overzijde van de Eindstraat. De woningen zullen daarmee gevolgen hebben voor het uitzicht uit zijn woning en de vrije beleving. Hoe de woningen precies worden gepositioneerd moet nader worden bepaald. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een invulling waarbij het uitzicht en de beleving vanuit zijn woning niet onaanvaardbaar worden aangetast, niet mogelijk is. Daarbij kent de Afdeling betekenis toe aan de breedte van de gronden, namelijk ongeveer 53 m. Tussen en naast beide woningen zullen open ruimten behouden blijven. Gelet op die breedte kan ook worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat een woonperceel 25 m breed moet zijn. Dat de gronden zijn opgedeeld in drie smallere kadastrale percelen is hierbij niet van belang. Met het reparatieplan heeft de raad voorzien in een hogere bouwhoogte voor de torenvalkkast die verplaatst moet worden als het komt tot de bouw van beide woningen. Daarmee is voorzien in de mogelijkheid van verplaatsing.
Het betoog slaagt niet.
37.3. Wat [appellant sub 2] en anderen en Natuur en Milieufederatie en andere aanvoeren over de redactie van artikel 5.2.3, onder b, van de regels van het reparatieplan mist feitelijke grondslag. Anders dan zij betogen, geldt de uitzondering van de bouwhoogte alleen voor een torenvalkkast.
De betogen slagen niet.
Ontsluiting Heinsbergerweg 202
38. [appellante sub 6] betoogt dat de wijze van ontsluiting van het plangebied op de Heinsbergerweg haar beperkt in de mogelijkheden op haar perceel Heinsbergerweg 202 woningbouw te ontwikkelen. In een eerder stadium zou de ontsluiting van het plangebied op een meer zuidelijk gelegen plek komen, maar inmiddels lijkt de ontsluiting ter hoogte van haar perceel te komen wat conflicteert met de door haar gewenste ontsluiting van haar perceel.
38.1. Voor de ontsluiting van de westelijk gelegen woongebieden in het plangebied is voorzien in een plandeel met de bestemming "Verkeer" direct naast de Heinsbergerweg die in het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" ook de bestemming "Verkeer" heeft. Het perceel van [appellante sub 6] met kadastraal nummer 4998, aan de andere kant van de Heinsbergerweg, heeft nu nog de bestemming "Horeca". [appellante sub 6] wil hier enkele vrijstaande woningen realiseren waar de gemeente volgens haar positief tegenover staat. Het plandeel met de bestemming "Verkeer" ligt voor een klein deel op gelijke hoogte met het perceel van [appellante sub 6] en voor het grootste deel zuidelijk daarvan. In de planregels noch in de verbeelding is bepaald waar de ontsluitingsweg binnen het plandeel "Verkeer" precies komt te liggen.
38.2. Anders dan [appellante sub 6] stelt, is de ligging van het plandeel "Verkeer" voor de ontsluitingsweg van het nieuwe woongebied in het plan gelijk aan de ligging in het ontwerpplan. Binnen dit plandeel "Verkeer" zal nader moeten worden bepaald hoe en waar de ontsluiting van het woongebied precies komt te liggen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mede gelet op de gewenste globaliteit van het plan niet al een definitieve keuze hoeven maken voor de precieze ligging van de ontsluitingsweg. Daarbij is toereikend verkeersonderzoek gedaan. [appellante sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ontsluiting van het woongebied tot beperkingen voor haar leidt om op haar perceel woningen met een ontsluiting op de Heinsbergerweg te realiseren. Haar perceel ligt over een lengte van ongeveer 85 m langs de Heinsbergerweg en er zijn dus keuzemogelijkheden voor de ligging van haar ontsluitingsweg. Die ontsluitingsweg is in deze zaak verder niet aan de orde. Op de zitting heeft de raad overigens te kennen gegeven dat er met [appellante sub 6] een oplossing is gevonden.
Het betoog slaagt niet.
Plangrens Heinsbergerweg 345
39. [appellant sub 3] voert aan dat hem is toegezegd dat hij op zijn perceel Heinsbergerweg 345 een tweede woning mag bouwen. Zijn perceel is echter ten onrechte buiten het plangebied gelaten en het plan voorziet dus niet in die mogelijkheid.
39.1. Het perceel van [appellant sub 3] ligt buiten het plangebied, op ten minste 50 m van de plangrens. Tussen zijn perceel en het plangebied liggen andere percelen en de Dirksbergerweg. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat het plan is bedoeld om de woningbouw Melickerveld mogelijk te maken en niet om planologische wijzigingen door te voeren op individuele percelen in de omgeving van het plangebied. Er is geen ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 3]. Hier komt bij dat [appellant sub 3] de gestelde toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt en dat eerdere verzoeken om een tweede woning op zijn perceel te bouwen zijn afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Economische uitvoerbaarheid
40. [appellant sub 9] en anderen betogen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat. De hoogte van de garantstelling in de anterieure overeenkomst ter beperking van de risico’s van de gemeente is niet bekendgemaakt. Hierdoor is niet na te gaan of het plan economisch uitvoerbaar is. Bovendien is de raad onder druk van de initiatiefnemer tot vaststelling van het plan overgegaan.
40.1. In paragraaf 6.2 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze is volgens de raad voldoende verzekerd. De realisering van het plan geschiedt voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de grondexploitatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Voor het realiseren van de openbare ruimte zijn bankgaranties gesteld. Verder betaalt de initiatiefnemer leges en ligt het planschaderisico bij haar. De Afdeling ziet in het enkele niet bekend zijn van de hoogte van de garantstelling geen aanleiding om aan de economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen. Dat de raad alleen onder druk van een schadeclaim van de initiatiefnemer tot vaststelling van het plan is overgegaan en geen eigen ruimtelijke afweging heeft gemaakt, is, mede gelet op wat de Afdeling hiervoor in deze uitspraak heeft overwogen, niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoering
41. [appellant sub 1] voert aan dat als geen maatregelen worden getroffen, de ontwikkeling tien jaar lang voor overlast in de omgeving zal zorgen.
41.1. Het bestemmingsplan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [appellant sub 1] aanvoert, gaat niet over het plan zelf maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In wat [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht over de gevolgen van de bouwwerkzaamheden, ziet de Afdeling geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen.
Het betoog slaagt niet.
Verwijzing naar zienswijze
42. Verscheidene appellanten hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het besluit van 21 februari 2022 is ingegaan op deze zienswijze. Deze appellanten hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in zoverre in het besluit van 21 februari 2022 en daarmee ook in het besluit van 14 september 2023 onjuist zou zijn.
De betogen slagen niet.
Conclusies beroepen tegen het bestemmingsplan en reparatieplan
43. De beroepen tegen het reparatieplan zijn ongegrond. Niet is gebleken dat er nog een belang is bij een beoordeling van de beroepen tegen het bestemmingsplan. De beroepen tegen het bestemmingsplan zijn niet-ontvankelijk.
Proceskosten
44. Omdat de raad met het reparatieplan is tegemoetgekomen aan enkele beroepsgronden van [appellant sub 1] en Natuur en Milieufederatie en andere tegen het bestemmingsplan, moet hij hun proceskosten vergoeden. De gemaakte kosten voor het stikstofonderzoek van NOX Advies komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze contra-expertise buiten beschouwing wordt gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 3], [appellante sub 6] en [partij A]] niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 10A] en [appellante sub 10B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond van 11 januari 2022 tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor het bestemmingsplan "Melickerveld 2022" ongegrond;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10A] en [appellante sub 10B] en Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en andere tegen het besluit van 21 februari 2022 van de raad van de gemeente Roermond tot vaststelling van het bestemmingsplan "Melickerveld 2022" niet-ontvankelijk;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10A] en [appellante sub 10B] en Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en andere tegen het besluit van 14 september 2023 van de raad van de gemeente Roermond tot vaststelling van het bestemmingsplan "Melickerveld 2022" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 2.187,50 aan [appellant sub 1], geheel toe te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. € 124,30 aan Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en andere, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 184,00 aan [appellant sub 1];
b. € 365,00 aan Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg en andere, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
371-1010
Bijlage
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6
[…]
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
[…]
Wet natuurbescherming
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
3. Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Omgevingsverordening Limburg 2014
Artikel 3.8.3
1. In afwijking van de verboden in artikel 3.10, eerste lid, onder a en b, van de Wet natuurbescherming is het aan eenieder toegestaan om de in bijlage III bij dit artikel aangewezen soorten te vangen en hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
2. De soorten bedoeld in het eerste lid mogen worden gevangen met behulp van schepnetten, schermen, vangemmers, vangkooien en kastvallen.
3. Het vangen van dieren bedoeld in het eerste lid is slechts toegestaan wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven van de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden.
4. De in het eerste lid genoemde vrijstellingen gelden ten behoeve van de volgende belangen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
b. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
c. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
d. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.
5. De vrijstellingen gelden gedurende de periode genoemd in bijlage III bij de betreffende soort.
Bestemmingplan "Melickerveld 2022" van 14 september 2023
Artikel 1.54 levensloopbestendig
zodanig geschikt voor bewoning, doordat de primaire leefruimten (woonruimte, kookruimte, toiletruimte, badruimte en/of doucheruimte en ten minste 1 slaapruimte op dezelfde verdieping liggen en deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk te zijn.
Artikel 1.55 levensloopbestendig bouwen
het zodanig (ver)bouwen van woningen en ontwikkeling van woonwijken dat mensen er gedurende verschillende fasen van hun leven in kunnen (blijven) wonen. Dit wordt bereikt door onder meer vrije indeelbaarheid en flexibiliteit, het voldoen aan leefruimte c.q. woningeisen voor senioren en mensen met een fysieke beperking, gebruiksgemak en comfort.
Artikel 1.56 levensloopbestendige woning
een woning die bij oplevering gebruikt kan worden, voor bewoning in de verschillende stadia van de huishoudensontwikkeling en levensfasen. De woning beschikt over primaire leefruimten (woon- en kookruimte, tenminste 1 slaapruimte, een bad- of doucheruimte en een toiletruimte) die zich op dezelfde bouwlaag bevinden waar de entree van de woning zich bevindt, en bovendien dienen deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk te zijn.
Artikel 1.57 levensloopgeschikt
zodanig geschikt voor bewoning, doordat de primaire leefruimten (woonruimte, kookruimte, toiletruimte, badruimte en/of doucheruimte en ten minste 1 slaapruimte op dezelfde verdieping liggen en deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk te zijn.
Artikel 1.58 levensloopgeschikte woning
een woning die op eenvoudige wijze geschikt te maken is, voor bewoning in de verschillende stadia van de huishoudensontwikkeling en levensfasen door levensloopbestendig te (ver)bouwen. Daarbij dienen de primaire leefruimten (woon- en kookruimte, tenminste 1 slaapruimte, een bad- of doucheruimte en een toiletruimte) op dezelfde bouwlaag te liggen waar de entree van de woning zich bevindt, en dienen deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk te zijn.
Artikel 1.60 natuurinclusief bouwen
een vorm van duurzaam bouwen, waarbij de bouw zodanig gerealiseerd wordt met gebouwvoorzieningen en/of gebouw gebonden groenvoorzieningen en de openbare ruimte zodanig ingericht wordt met groen waardoor een bouwwerk en de openbare ruimte bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden.
Artikel 3.5.2 Wonen
Burgemeesters en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er dient inzicht te worden verkregen in de bodemkwaliteit, externe veiligheid, geluid en eventueel voorkomende beschermde dier- en plantsoorten. […]
e. de perceelbreedte dient minimaal 25 meter te bedragen;
[…]
Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. openbare groenvoorzieningen;
b. de instandhouding, ontwikkeling en de kwaliteitsverhoging van de aanwezige natuurwaarde(n) en landschappelijke waarde(n);
c. bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarde elementen, te weten een steilrand ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - cultuurhistorisch waardevol element";
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. waterberging- en infiltratievoorzieningen;
f. de aanleg en instandhouding van een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidwal met een hoogte van tenminste 3 meter ter plaatse van de aanduiding "geluidwal";
met daaraan ondergeschikt:
g. voet- en fietspaden;
h. extensief recreatief medegebruik;
i. speelvoorzieningen;
j. nutsvoorzieningen;
k. faunavoorzieningen;
l. faunavriendelijke verlichting;
m. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
n. kunstobjecten;
met de daarbij behorende:
o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kunstwerken.
Artikel 5.2.1 Algemeen
Op en in de als "Groen" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van deze bestemming.
Artikel 5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
[…]
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van één torenvalkkast die ten hoogste 6 meter mag bedragen, en geplaatst mag worden als de torenvalkkast die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is op het perceel, verplaatst moet worden om twee woningen die na vaststelling van een wijzigingsplan (artikel 3.5.2) planologisch mogelijk gemaakt kunnen worden, te realiseren.
Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - 1", "specifieke vorm van woongebied - 2", "specifieke vorm van woongebied - 3" en "specifieke vorm van woongebied - 4" aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een woongebied, met:
a. woningen;
[…]
o. ter plaatse van de aanduiding "overige zone - cultuurhistorische route" mede voor de bescherming en het behoud van de op en/ of in deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden, te weten het tracé van de oude oost-west route tussen het gebied van Roermond en Gulik; en
p. overige bijbehorende voorzieningen;
met aandacht voor:
q. natuurinclusief en leven[s]loopbestendig bouwen;
r. voorzieningen die bijdragen aan een duurzaam woongebied;
[…]
Artikel 9.2.1 Algemeen
Binnen de voor "Woongebied" aangewezen gronden mogen ten hoogste 468 woningen met aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 9.2.3 Woningdifferentiatie
Op de voor "Woongebied" aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:
a. tenminste 125 woningen worden als grondgebonden levensloopbestendige woning gebouwd;
b. tenminste 85 woningen worden als vrijstaande woning en/of als vrijstaand geschakelde woning gebouwd;
c. maximaal 45 woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 2' en 'specifieke vorm van woongebied - 4' als levensloopbestendige woning (appartement) in woongebouwen gebouwd;
d. ten hoogste 135 woningen worden als aaneengebouwde woning gebouwd;
e. ten hoogste 78 woningen worden als twee-aaneengebouwde woning gebouwd.
Artikel 9.3.2 Bouwfase stikstofplafond
De ingebruikname van gronden met de bestemming 'Woongebied' voor de aanleg en/ of de bouw van één of meerdere woningen is uitsluitend toegestaan indien:
a. in totaliteit binnen 'het bestemmingsplan de emissie afkomstig van de inzet van bouwmaterieel niet meer bedraagt dan maximaal 260 kg NOx per jaar en 11 kg NH3 per jaar.
[…]
9.3.3 Cultuurhistorische route
De woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 3' mogen slechts in gebruik worden genomen en dit gebruik mag slechts worden voortgezet indien en voor zolang het tracé van de oude oost-west route tussen het gebied van Roermond en Gulik binnen de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevolle route' met een minimale breedte van 3 meter wordt aangelegd en daarna in stand wordt gehouden.