202303684/1/R1.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend in [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend in Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2023 in zaak nr. 22/5054 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij brief van 13 april 2022 heeft het college aan [appellant sub 2] naar aanleiding van haar aanvraag om een omgevingsvergunning medegedeeld dat zij vergunningvrij een dakkapel op haar woning kan plaatsen.
Bij besluit van 13 september 2022 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2024, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C. Lubben, advocaat in Zoetermeer, is verschenen. Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. J.P. Foppe, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant sub 2] woont in het appartement aan [locatie 1] in Amstelveen. Zij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van de dakkapel op haar woning door een grotere dakkapel. De dakkapel is voorzien aan de voorzijde van haar woning en is zichtbaar vanaf de openbare weg. Het college heeft naar aanleiding van de aanvraag van [appellant sub 2] medegedeeld dat voor de dakkapel geen omgevingsvergunning nodig is. Ook heeft het college haar te kennen gegeven dat nog leges moeten worden betaald voor de behandeling van haar aanvraag.
[appellant sub 1] woont in [woonplaats] en is eigenaar van het appartement aan de [locatie 2] in Amstelveen.
De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van 13 september 2022 het bezwaar van [appellant sub 1] terecht ontvankelijk heeft geacht, omdat de mededeling van 13 april 2022 dat geen omgevingsvergunning is vereist, een besluit is en zij belanghebbende is bij dat besluit. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dakkapel vergunningvrij kan worden gebouwd, omdat aan alle vereisten voor vergunningvrij bouwen wordt voldaan.
Was het bezwaar van [appellant sub 1] ontvankelijk?
3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bezwaar van [appellant sub 1] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Ten eerste is de mededeling van het college van 13 april 2022 volgens [appellant sub 2] geen besluit, omdat dat niet gericht is op een rechtsgevolg. Ten tweede was [appellant sub 1] geen belanghebbende. In dit kader merkt [appellant sub 2] onder meer op dat de dakkapel niet te zien is vanuit het appartement van [appellant sub 1].
3.1. Bij de brief van 13 april 2022 heeft het college in reactie op de aanvraag van [appellant sub 2] te kennen gegeven dat voor de dakkapel geen omgevingsvergunning is vereist en dat zij voor de behandeling van de aanvraag nog griffierecht moet betalen. De Afdeling begrijpt dit zo dat het college de aanvraag van [appellant sub 2] heeft afgewezen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de mededeling van het college van 13 april 2022 een besluit is. De reactie van een bestuursorgaan die inhoudt dat voor een bepaalde handeling geen vergunning is vereist, is, als daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [appellant sub 1] is als eigenaar van een nabijgelegen appartement belanghebbende bij dat besluit. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college bij het besluit van 13 september 2022 het bezwaar van [appellant sub 1] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
Het betoog slaagt niet.
Is de dakkapel vergunningvrij?
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank met het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de dakkapel vergunningvrij is op grond van artikel 3, aanhef en onderdeel 3, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Volgens [appellant sub 1] wordt niet voldaan aan de vereisten onder a van dat artikelonderdeel. Zij voert aan dat het hoofdstuk "Dakkapellen" van de gemeentelijke welstandsnota van toepassing is op het bouwplan. Daarin staat onder meer de eis dat de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de dakbreedte.
4.1. Artikel 3 van Bijlage II van het Bor luidt als volgt:
"Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
[…];
3. een dakkapel in het voordakvlak, een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of, voor zover het betreft een bouwwerk als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, onder f, het achterdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing;
b. voorzien van een plat dak,
c. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m,
d. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
e. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en
f. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
[…]."
4.2. In het hoofdstuk "Algemene informatie" van de welstandsnota van 6 januari 2022 is onder meer geregeld dat er geen redelijke eisen van welstand gelden voor dakkapellen in het voordakvlak, mits zo’n dakkapel voldoet aan de overige vereisten van artikel 3, aanhef en onderdeel 3, van Bijlage II van het Bor.
Vast staat dat de dakkapel voldoet aan de overige vereisten van dat onderdeel, opgenomen onder b tot en met f, van Bijlage II van het Bor. Daarom gelden, gelet op het hoofdstuk "Algemene informatie" van de welstandsnota, geen redelijke eisen van welstand en voldoet het bouwplan ook aan artikel 3, derde lid, onderdeel a, van Bijlage II van het Bor. Het college is daarom terecht niet toegekomen aan de vraag of de dakkapel voldoet aan de eisen die in het hoofdstuk "Dakkapellen" van de welstandsnota staan. Deze eisen gelden immers alleen voor vergunningplichtige dakkapellen en daar gaat het hier niet om.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de dakkapel vergunningvrij kan worden gebouwd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
163-1126