202203884/1/R1.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Gebouw 055, gevestigd in Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 27 juni 2022 in zaak nr. 22/2531 en 22/2363 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college de stichting gelast het gebruik van het gebouw Condorweg 1 te Apeldoorn, anders dan het gebruik voor activiteiten die een relatie hebben met een kerkelijk centrum, te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000,00 per keer dat een overtreding wordt geconstateerd, met een maximum van € 150.000,00.
Bij besluit van 14 april 2022 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2022 vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 3 november 2021 is gehandhaafd wat betreft de hoogte van de dwangsom van de opgelegde last, het besluit van 3 november 2021 herroepen, voor zover daarbij de hoogte van de dwangsom is gesteld op € 25.000,00 ineens per overtreding met een maximum van € 150.000,00, bepaald dat de hoogte van de dwangsom op € 10.000,00 per overtreding wordt gesteld met een maximum van € 100.000.00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en dit stuk aangemerkt als incidenteel hoger beroep.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting en Alphatronics Holding B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 november 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, rechtsbijstandverlener in Almelo, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [partij] en het college, vertegenwoordigd door C.A. van der Graaf-van de Worp, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college aan de stichting een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Kanaalzone-Zuid-Kayersmolen" rust op het perceel de enkelbestemming "Bedrijf" en heeft het de functieaanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2" en "specifieke vorm van bedrijf-ijzer- en staalgieterij".
3. Op 11 juni 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat in het gebouw op het perceel een meerdaagse cursus werd gehouden. Op 4 oktober 2021 is geconstateerd dat in het gebouw televisie-opnames werden gemaakt en er een cursus werd georganiseerd. Op 21 oktober 2021 is vervolgens opnieuw geconstateerd dat er in het gebouw een cursus werd gehouden.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde activiteiten op het perceel in strijd zijn met het bestemmingsplan en heeft de stichting gelast het gebruik van het perceel anders dan het gebruik voor activiteiten die een relatie hebben met een kerkelijk centrum en anders dan het gebruik voor activiteiten die voorkomen op de "Lijst van toegelaten bedrijven" behorend bij het bestemmingsplan, te staken en gestaakt te houden.
Geen incidenteel hoger beroep [partij]
4. Het door [partij] als incidenteel hoger beroep aangemerkte stuk bevat geen gronden die zijn gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2022. Op de zitting heeft [partij] desgevraagd gezegd dat niet is bedoeld hoger beroep tegen die uitspraak in te stellen. Gelet daarop heeft [partij] met het door hem als incidenteel hoger beroep aangemerkte stuk geen incidenteel hoger beroep ingesteld als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het stuk wordt beschouwd als een schriftelijke uiteenzetting.
Hoger beroep stichting
5. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een overtreding en het college bevoegd was de last onder dwangsom op te leggen.
5.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van de stichting dat geen sprake is van een overtreding en het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 tot en met 7.3 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat voor zover op de zitting door de stichting is toegelicht dat cursussen dan wel opleidingen in het kader van, dan wel over bedrijven die op de "Lijst van toegelaten bedrijven" staan, in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, de stichting daarin niet wordt gevolgd. Het perceel is bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 uit de "Lijst van toegelaten bedrijven" en voor een ijzer- en staalgieterij. Als een toegelaten bedrijf ter plaatse is gevestigd, zijn ook opleidingsactiviteiten in het kader van een dergelijk bedrijf toegestaan. Maar dat betekent niet - omgekeerd - dat cursussen en opleidingen zijn toegestaan als ze maar betrekking hebben op activiteiten van een elders gevestigd bedrijf dat is opgenomen in de lijst van toegelaten bedrijven. Niet bestreden is dat de cursussen dan wel opleidingen niet plaatsvonden als onderdeel van de activiteiten van een ter plaatse gevestigd bedrijf uit de lijst van toegelaten bedrijven, maar als een op zichzelf staande activiteit. Een opleidingsinstituut, cursus-, vergader- of congrescentrum komt niet voor op voormelde lijst. Deze activiteiten zijn dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
6. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de last duidelijk is.
6.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van de stichting dat de last niet duidelijk is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9.1 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
6.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is.
7.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van de stichting dat handhavend optreden onevenredig is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.2 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat voor zover door de stichting is gesteld dat geen sprake is van overlast, dit blijkens onder meer de verschillende handhavingsverzoeken door omwonenden wel zo wordt ervaren. Voor zover door de stichting is gesteld dat geen sprake is van strijd met het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt verder overwogen dat, wat daar verder van zij, strijd met het Activiteitenbesluit niet ten grondslag ligt aan de opgelegde last en het daarover aangevoerde in deze procedure dan ook niet relevant is.
Het betoog slaagt niet.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Omdat hiermee uitspraak wordt gedaan op het beroep, vervalt de door de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2432, uitgesproken schorsing van de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van 3 november 2021 en 14 april 2022 en herleven deze. Om te voorkomen dat de dwangsommen hierdoor onmiddellijk verbeurd worden, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen. De lasten onder dwangsom worden bij wijze van voorlopige voorziening geschorst tot en met 31 januari 2025. Dit betekent dat de stichting vanaf 1 februari 2025 de bij de aangevallen uitspraak gestelde dwangsom van € 10.000,00 per overtreding met een maximum van € 100.000,00 verbeurt indien zij niet aan de opgelegde last voldoet.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2022, nr. 22/2531 en 22/2363 en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 14 april 2022, kenmerk 2021-301686 en 3 november 2021, kenmerk 40577, tot en met 31 januari 2025.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
580