Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2025:101

15 januari 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202201835/1/R1.

Datum uitspraak: 15 januari 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Beekbergen, gemeente Apeldoorn,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2022 in zaak nr. 21/965 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het college aan [appellant A] en [appellant B] een last onder bestuursdwang opgelegd tot het in overeenstemming brengen van de verharding met de verleende omgevingsvergunning en het verwijderen van drie bouwwerken op hun perceel.

Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2024, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.G. van den Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 maart 2022 het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar het oordeel van de rechtbank het beroep niet tijdig is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

2.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het besluit op 5 januari 2021 is verzonden, waardoor niet vast staat dat het beroep te laat is ingediend. Volgens [appellant A] en [appellant B] blijkt de datum van verzending van het besluit niet uit de stukken en ook niet uit het verhandelde ter zitting bij de rechtbank. Ook wijzen zij erop dat het besluit, in tegenstelling tot het eerdere besluit van 22 juni 2020, niet aangetekend is verzonden. Verder betogen [appellant A] en [appellant B] dat voor zover er wel sprake is van termijnoverschrijding, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Zij voeren hiertoe aan dat zij wegens bijzondere omstandigheden niet in staat waren om tijdig beroep in te stellen. Die omstandigheden waren dat de gemachtigde die hen bijstond ten tijde van het instellen van het beroep tijdens de beroepstermijn een ernstige ziekte had. Hierdoor was hij niet in staat om tijdig een beroepschrift in te dienen.

Start van de termijn

3.       Niet in geschil is dat het college het besluit van 5 januari 2021 heeft verzonden naar het adres van de toenmalige gemachtigde van [appellant A] en [appellant B] en dat die gemachtigde het besluit heeft ontvangen. In geschil is of de in het besluit vermelde datum ook de daadwerkelijke verzenddatum is geweest, zodat de beroepstermijn op de dag daarna is aangevangen.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358, hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat het bestuursorgaan, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan aan de gestelde verzending kan worden getwijfeld.

3.2.    Het college heeft in het verweerschrift in beroep bij de rechtbank en in de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep informatie verstrekt over de wijze waarop het besluit is verzonden. Het college heeft toegelicht dat het besluit is gedateerd, uitgedraaid op papier en ondertekend op 5 januari 2021. Vervolgens is het besluit op 5 januari 2021 om 13.37 uur ingescand, waarna het in een envelop bij de stukken voor de postverzending is gelegd. Alle post die vóór 16.00 uur wordt aangeboden bij de postkamer van de gemeente, wordt dezelfde dag verzonden. Het besluit is op 5 januari 2021 om 14.02 uur binnen de gemeente per e-mail verspreid. Een uitdraai van die e-mail is als bijlage bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd. Een dergelijke interne verspreiding vindt alleen plaats als de post ook die dag wordt verzonden, zo stelt het college. Verder heeft het college tijdens de zitting van de Afdeling toegelicht dat het bij de gemeente Apeldoorn gebruikelijk is om besluiten op bezwaar, anders dan daaraan voorafgaande primaire besluiten waarbij handhavend wordt opgetreden, per gewone post en dus niet aangetekend te versturen.

3.3.    De Afdeling overweegt dat er geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan een bestuursorgaan verplicht is om een besluit op bezwaar als dat van 5 januari 2021 per aangetekende post te versturen naar degene die het bezwaar heeft gemaakt dan wel diens gemachtigde. Dit is niet anders wanneer het besluit waartegen het bezwaar was gericht, wel aangetekend is verstuurd. De Afdeling acht het verder aannemelijk dat het besluit van 5 januari 2021 op diezelfde datum is verzonden. Daarbij is niet alleen van belang wat het college heeft opgemerkt over de gang van zaken binnen de gemeente omtrent het versturen van het besluit, maar ook het feit dat de toenmalige gemachtigde van [appellant A] en [appellant B] op geen enkele manier heeft laten weten dat hij het besluit met vertraging heeft ontvangen. In zijn beroepschrift bij de rechtbank maakt hij voor zover hier van belang uitsluitend melding van een storing. Daarbij had hij naar moet worden aangenomen het oog op een storing van de digitale verbinding op zijn kantoor. Verder heeft de toenmalige gemachtigde niet gereageerd op brieven van de rechtbank waarin wordt gevraagd naar de reden van het te laat indienen van het beroepschrift en naar de aard van de storing. In verband hiermee treft het beroep dat [appellant A] en [appellant B] hebben gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2225, geen doel.

Nu aannemelijk is dat het besluit is verzonden op 5 januari 2021, is de rechtbank er naar het oordeel van de Afdeling terecht van uitgegaan dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is begonnen op 6 januari 2021 en op 16 februari 2021 is geëindigd. Het beroepschrift is, naar moet worden aangenomen, op 18 februari 2018 bij de rechtbank afgegeven. Het beroep is daarmee te laat ingesteld.

Voor zover [appellant A] en [appellant B] onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, betogen dat de tijdigheid van een beroep niet langer van openbare orde moet worden geacht, overweegt de Afdeling het volgende. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder 4.5 overwogen dat in hoger beroep niet (meer) ambtshalve wordt beoordeeld of het beroep of het bezwaar tijdig was. Wel kan het bestuursorgaan of de belanghebbende in hoger beroep aanvoeren dat de rechtbank het beroep in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk heeft geacht, aldus die uitspraak. De uitspraak heeft echter geen gevolgen voor situaties waarin, zoals in dit geval, de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat een beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. In een dergelijk geval zal in hoger beroep onverminderd moeten worden beoordeeld of de rechtbank terecht tot die conclusie is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding?

4.       Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33, ECLI:NL:CBB:2024:34). Uit deze uitspraken volgt dat wanneer de indiener wordt bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, het uitgangspunt blijft dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. Van een professionele rechtshulpverlener mag onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een zogenoemd pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift in te dienen, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Slechts zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde kunnen uitzondering vormen op dit uitgangspunt. De Afdeling volgt de desbetreffende uitspraken.

4.1.    [appellant A] en [appellant B] werden gedurende de beroepstermijn bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Zoals hiervoor uiteengezet blijft in dat geval gelden dat diens handelen in beginsel aan de indiener wordt toegerekend. Van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde is niet gebleken. De stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de voormalige gemachtigde door een ernstige ziekte niet in staat was tijdig beroep in te stellen, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hun voormalige gemachtigde in de procedure bij de rechtbank zelf geen melding heeft gemaakt van zijn ziekte en de consequenties daarvan voor zijn beroepspraktijk. Verder is van belang dat de voormalige gemachtigde volgens de uitspraak van de rechtbank na het indienen van het beroepschrift, zowel bij het college als bij de rechtbank, in andere zaken actief heeft opgetreden als rechtsbijstandverlener. Zowel het college als de rechtbank is niet opgevallen dat hij in andere zaken niet in staat was om de belangen van zijn cliënten te behartigen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen mededelingen of klachten van andere cliënten zijn ontvangen dat betrokkene niet langer als gemachtigde zou mogen handelen omdat hij daartoe niet meer in staat is. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat wat de rechtbank op dit punt heeft overwogen, onjuist is.

Gelet op het voorgaande moet het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan [appellant A] en [appellant B] worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] groot belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil, maakt niet dat de rechtbank aan het overschrijden van de termijn voorbij moest gaan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       In verband met het voorgaande heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C Sparreboom, griffier.

w.g. Besselink

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025

195-1138

Artikel delen