Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2025:104

15 januari 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202301749/1/R4.

Datum uitspraak: 15 januari 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend in Soest,

2.       de Vereniging van Eigenaren Hoogakker Raadhuisplein, gevestigd in Soest,

3.       [appellant sub 3], wonend in Soest,

4.       [appellant sub 4], wonend in Soest,

5.       [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend in Soest (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 5]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Dalweg e.o." vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], de Vereniging, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 november 2024, waar zijn verschenen:

- [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. N.M.C. van Hoorn, rechtsbijstandverlener te Amsterdam;

- de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. E.A. Jurna, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, vergezeld van [persoon A];

- [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E.A. Jurna, voornoemd;

- [appellant sub 4], bijgestaan door mr. A.J. Surewaard, advocaat te Etten-Leur, vergezeld van A. Walraad;

- de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma en mr. P. Ligtenberg, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld van M. Hamurcu, J.M. Brouwer en B.J. de Jonge.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 11 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan bevat een uit te werken woonbestemming voor de bouw van maximaal 250 woningen in een gebied ten noorden van de Dalweg in Soest. Aan de uitwerkingsplicht is een voorlopig bouwverbod gekoppeld. Daarnaast maakt het plan bebouwing voor maatschappelijke voorzieningen mogelijk.

3.       Appellanten wonen in de directe omgeving van het plangebied. Kort gezegd vinden zij dat de nieuwe woningen te dicht op hun woningen kunnen worden gerealiseerd. Ook wordt een te groot aantal woningen in te hoge bebouwing mogelijk gemaakt.

Procesbelang

4.       De raad stelt zich op het standpunt dat appellanten als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet hun procesbelang hebben verloren. De uitwerking zal immers moeten plaatsvinden onder de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.32 en artikel 22.282 van het Omgevingsplan gemeente Soest wordt in dat geval geen uitwerkingsplan meer vastgesteld, maar een omgevingsvergunning verleend. Op grond van artikel 22.32, tweede lid, en artikel 22.282, tweede lid, van het Omgevingsplan zijn op de beoordeling van de aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning een aantal specifieke beoordelingsregels voor een aanvraag om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van overeenkomstige toepassing, waaronder de regels uit hoofdstuk 5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving, dat instructieregels bevat met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het bestemmingsplan is een voorlopig bouwverbod opgenomen. Dit betekent volgens de raad dat alle gronden van appellanten nog aan de orde kunnen komen bij de procedure over de omgevingsvergunning en dat appellanten nu nog geen belang hebben bij een oordeel over het plan.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan een uitwerkingsplicht met een voorlopig bouwverbod bevat. Het voorlopig bouwverbod geldt evenwel alleen voor bouwwerken, niet voor het gebruik van de gronden. De beroepsgronden zijn ook gericht tegen het gebruik van de gronden. Zo bevat het plan onder meer een regeling voor de aanwezige houtwal. Een aantal appellanten betoogt dat deze regeling te weinig bescherming biedt. Daargelaten de juistheid van het standpunt van de raad, hebben appellanten dus al om deze reden een procesbelang. Daarbij komt nog dat voor de concrete uitwerking van het bouwplan nog een omgevingsvergunning moet worden verleend die ook moet voldoen aan de uitwerkingsvoorwaarden.

Het verweer slaagt niet.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

6.       Een deel van de planregeling is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

De beroepsgronden

Participatie

7.       De Vereniging betoogt dat omwonenden onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. De Vereniging voelt zich in het bijzonder niet gehoord over het voorgenomen aantal bouwlagen.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Deze procedure begint met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Over dit ontwerpplan konden appellanten zienswijzen naar voren brengen en van die mogelijkheid is ook gebruik gemaakt. Deze zienswijzen heeft de raad betrokken bij zijn besluitvorming (bijlage 11 bij de plantoelichting). Het plan is in zoverre op de juiste wijze tot stand gekomen. Overigens heeft de raad uiteengezet dat er vanaf 2019 diverse mogelijkheden voor participatie zijn geboden. Dat deze participatie volgens de Vereniging onvoldoende is geweest, wat daarvan ook zij, maakt de vaststelling van het plan dus niet onrechtmatig. 

Het betoog slaagt niet.

Globale bestemming

8.       [appellanten sub 1] betogen dat de raad geen globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplicht had mogen vaststellen, maar te zijner tijd een gedetailleerd bestemmingsplan had moeten vaststellen. Nu wordt de verdere concretisering uit handen gegeven aan het college van burgemeester en wethouders met de ontwikkelaar en vindt geen openbare bespreking meer plaats van deze ruimtelijke ontwikkeling. [appellanten sub 1] kunnen hierdoor ook geen invloed meer uitoefenen op de verdere concretisering van de plannen.

8.1.    Artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevat de bevoegdheid van de raad om bij bestemmingsplan te bepalen dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college het plan moet uitwerken. De raad heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, omdat er ten tijde van de planvaststelling nog geen concreet bouwplan was en met dit bestemmingsplan duidelijkheid bestaat over de kaders voor bouwplannen voor zowel de gemeente als samenwerkende marktpartijen. Hiermee heeft de raad een deugdelijke motivering gegeven waarom hij van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voor de verdere uitwerking van het concrete bouwplan moet nog een omgevingsvergunning worden verleend die ook moet voldoen aan de uitwerkingsvoorwaarden. Tegen het besluit tot vergunningverlening staat dan rechtsbescherming open.

Het betoog slaagt niet.

Toegelaten bouwhoogte en de ruimtelijke gevolgen daarvan

9.       De Vereniging betoogt dat woongebouwen met 8 en 10 bouwlagen niet passend zijn binnen het straatbeeld van de dorpse omgeving. Deze bouwhoogte leidt tot een aantasting van de privacy en het woongenot.  

[appellant sub 3] betoogt dat de toegelaten bebouwing van drie bouwlagen op een afstand van 13 meter achter zijn perceel leidt tot een aantasting van zijn privacy en woongenot. Uit gesprekken met de gemeente was naar voren gekomen dat er binnen 15 meter vanaf de perceelsgrens niet gebouwd zal worden. Hij maakt een vergelijking met de woningen aan de Soesterengweg waar wel een afstand van 15 meter van de perceelsgrens wordt aangehouden. Verder betoogt [appellant sub 3] dat woontorens van 8 en 10 bouwlagen niet passen binnen het straatbeeld van een dorpse omgeving.

[appellanten sub 1] noemen in algemene zin verlies van uitzicht, aantasting van de privacy en beperking van de daglichttoetreding als ongewenste gevolgen van het plan.

[appellant sub 5] betoogt in algemene zin dat dat woontorens van 8 en 10 bouwlagen niet bij het dorpskarakter van Soest en de aangrenzende laagbouw passen.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de afstand van de perceelsgrens van de bestaande grondgebonden woningen tot de nieuwbouw met drie bouwlagen minimaal ongeveer 13 meter is en de afstand tot de nieuwbouw met zes bouwlagen minimaal ongeveer 35 meter is. Het plan bevat in artikel 4.2.2. een aantal ruimtelijke randvoorwaarden die strekken tot de bescherming van de belangen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 1]. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze nog uit te werken bouwmogelijkheden onevenredige gevolgen voor hen zullen hebben wat betreft privacy en woongenot. Over de situatie bij de Soesterengweg heeft de raad toegelicht dat daar iets meer ruimte wenselijk is voor het realiseren van een ontsluiting, zodat in zoverre geen sprake is van gelijke situaties.

De Afdeling stelt verder vast dat de afstand tussen het gebouw van de Vereniging en het bouwvlak voor het nieuwe gebouw met 8 bouwlagen minimaal ongeveer 40 meter is en de afstand tussen het gebouw van de Vereniging en het nieuwe gebouw met 10 bouwlagen minimaal ongeveer 90 meter is. Tussen de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en de nieuwe gebouwen van 8 en 10 bouwlagen gaat het om afstanden van minimaal ongeveer 75 onderscheidenlijk 80 meter. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder verwijzing naar de gewenste variatie in bebouwing langs de Dalweg deugdelijk gemotiveerd waarom hij deze bouwhoogten in het plan mogelijk heeft gemaakt. De raad heeft daarbij toegelicht dat het gebouw met 10 bouwlagen is voorzien op het laagste punt van het plangebied. Ook hier is van belang dat bij de vergunningverlening voor de nieuwbouw moet worden voldaan aan de ruimtelijke randvoorwaarden uit artikel 4.2.2 van de planregels. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de nadelige gevolgen van het plan voor de appellanten daarom niet onevenredig in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

De betogen slagen niet.

Bezonning

10.     [appellant sub 3] en de Vereniging betogen dat een bezonningsstudie ontbreekt en dat daardoor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwbouw niet is onderbouwd.

Daarnaast betogen [appellant sub 3] en de Vereniging dat het plan in strijd met het evenredigheidsbeginsel is vastgesteld, omdat tegen een latere concretisering van de planologische mogelijkheden geen rechtsmiddel meer openstaat wat betreft het aspect bezonning.

Ook [appellant sub 5] vreest een vermindering van het aantal zonuren.

10.1.  Ingevolge artikel 4.2.2. aanhef en onder c, van de planregels dient bij de uitwerking te worden aangetoond dat er is sprake van een goede ruimtelijke ordening op het gebied van bezonning, waarbij met een bezonningsstudie wordt aangetoond dat voor zowel nieuwe als bestaande woningen wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. In artikel 1.38 van de planregels is de lichte TNO-norm gedefinieerd als ten minste 2 bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam. De aanvaardbaarheid van de lichte TNO-norm is tussen partijen niet in geschil. Aannemelijk is dat een uitwerking mogelijk is, waarbij aan deze ruimtelijke voorwaarde wordt voldaan. Tegen de besluitvorming over deze uitwerking staat rechtsbescherming open, zodat te zijner tijd nog aan de orde kan worden gesteld of in de concrete situatie aan deze voorwaarde is voldaan.

Het betoog slaagt niet.

De houtwal achter de woningen aan de Heetakker

11.     [appellanten sub 1] betogen dat er geen doeltreffende regeling is getroffen voor de bescherming van de houtwal achter hun woningen. De houtwal valt immers binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken". In het vorige plan was aan de houtwal nog een groenbestemming toegekend.

[appellant sub 5] betoogt dat het plan ten koste gaat van de oude eikenbomen achter hun woning en de daarin verblijvende vogels.

11.1.  De Afdeling stelt vast dat aan de houtwal, waarin de bedoelde eikenbomen staan, de aanduiding "houtwal" is toegekend en dat ingevolge artikel 4.1, onder k, van de planregels de gronden daarmee bestemd zijn voor de instandhouding van de ter plaatse voorkomende houtwal. Ook ingevolge artikel 4.2.4 van de planregels moeten de aangeduide houtwallen in stand worden gelaten. Op grond van artikel 4.4.1 van de planregels mogen zonder omgevingsvergunning in beginsel geen werken of werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van de houtwal. Tegen zo’n omgevingsvergunning staat rechtsbescherming open. Hiermee is de houtwal op identieke wijze beschermd als in het vorige bestemmingsplan "De Eng". De bestemming is weliswaar gewijzigd van "Groen - Wijkgroen" in "Woongebied - Uit te werken", maar de bij die bestemming behorende regels ten aanzien van de houtwal bepalen welk gebruik is toegelaten. Het aangevoerde bevat daarmee geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad de houtwal onvoldoende heeft beschermd in het plan.

De betogen slagen niet.

Het pad achter de woningen aan de Heetakker

12.     [appellanten sub 1] betogen dat geen doeltreffende regeling is getroffen voor de bescherming van het pad achter hun woningen en de openbaarheid daarvan. Hierdoor is onzeker of het pad behouden en openbaar blijft als uitvoering wordt gegeven aan de uitwerkingsplicht.

12.1.  Niet in geschil is dat het bedoelde pad nu een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet is. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een openbare weg eerst aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij besluit van de raad van de gemeente waarin die weg ligt. Tegen zo’n besluit staat rechtsbescherming open. De in het plan toegekende bestemming heeft verder geen invloed op de vraag of de weg openbaar is in de zin van de Wegenwet. De openbaarheid van het pad kon dus niet verdergaand in het bestemmingsplan worden gewaarborgd.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

13.     [appellant sub 4] betoogt dat het plan zal leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie op de Dalweg. In de huidige situatie is de wachttijd op de kruisingen met de Dalweg al te lang en deze zal door dit plan verder toenemen. Aan het plan liggen twee verkeersonderzoeken ten grondslag. In deze onderzoeken zijn op basis van een verkeersmodel de geprognosticeerde verkeersintensiteiten weergegeven voor de situatie in 2030. [appellant sub 4] wijst erop dat in 2017 verkeerstellingen zijn uitgevoerd. Uit een vergelijking tussen deze gegevens blijkt dat in 2017 de verkeersintensiteiten al deels hoger waren dan de voor 2030 geprognosticeerde verkeersintensiteiten. [appellant sub 4] verwacht dus dat de daadwerkelijke verkeersintensiteiten na realisatie van het plan vele malen hoger zullen liggen dan het verkeersmodel voor 2030 voorspiegelt. Gelet op de verkeersoverlast die op dit moment al bestaat, zal de verkeerssituatie na realisatie van het plan onaanvaardbaar zijn. Ter onderbouwing van zijn beroepsgrond heeft hij het door Walraad Verkeersadvisering opgestelde "Deskundigenbericht Verkeersaspecten van Dalweg e.o." van september 2024 overgelegd. Hierin is op basis van de tellingen uit 2017, vermeerderd met de verkeersgeneratie als gevolg van het plan en de cijfers van het Kennisinstituut Mobiliteit (hierna: KiM) over de autonome groei, berekend wat de verwachte verkeersintensiteiten zullen zijn in 2030. In het bericht van Walraad is uitgewerkt dat deze verwachte verkeersintensiteiten 22%-33% hoger zijn dan in de verkeersonderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan is berekend, wat niet kan worden verklaard door netwerk-effecten. Omdat de Dalweg al zwaar belast is, zorgt deze grote toename voor een relatief nog groter effect op de wachttijden. Volgens [appellant sub 4] is hiermee aangetoond dat het gehanteerde verkeersmodel te zeer afwijkt van de te verwachten werkelijkheid, zodat de raad dit niet had mogen hanteren.      

Verder betoogt [appellant sub 4] dat in het tweede verkeersonderzoek rekening wordt gehouden met een lagere verkeersgeneratie per woning namelijk 6,06 mvt/etm in plaats van 7 mvt/etm, wat niet is onderbouwd.

13.1.  Aan het plan ligt het door RoyalHaskoningDHV opgestelde rapport "Verkeersonderzoek functie Dalweg" van 4 mei 2021 (bijlage 2 bij de plantoelichting) en de door RoyalHaskoningDHV opgestelde notitie "Aanvullende berekeningen Dalweg Soest" van 6 april 2022 (bijlage 3 bij de plantoelichting) ten grondslag. Bij het verweerschrift heeft de raad verder de door RoyalHaskoningDHV opgestelde notitie "Verkeersafwikkeling rond rotonde Beukenlaan-Dalweg" van 15 november 2022 overgelegd (bijlage 2 bij het verweerschrift). In deze documenten wordt geconcludeerd dat het omliggende wegennet van voldoende omvang is om de verwachte 2.637 verkeersbewegingen per werkdagetmaal op verkeersveilige wijze af te wikkelen.

13.2.  De raad stelt dat voor de prognoses in de verkeersonderzoeken gebruik is gemaakt van het Verkeersmodel Regio Amersfoort. De daarin getoonde verkeersintensiteiten zijn de meest waarschijnlijke op basis van de data die het Verkeersmodel gebruikt. Het Verkeersmodel maakt ook gebruik van de door [appellant sub 4] bedoelde tellingen uit 2017. De raad wijst erop dat ter onderbouwing van het Verkeersmodel een technische rapportage is opgesteld, waarin de totstandkoming van het Verkeersmodel is toegelicht. Daarin staat dat de modelwaarden zijn vergeleken met de telwaarden en op basis daarvan het Verkeersmodel is gekalibreerd. De raad bevestigt dat het Verkeersmodel, op basis van alle daaraan ten grondslag liggende data, voor de toekomstige situatie verkeersintensiteiten laat zien die nagenoeg gelijk zijn aan de tellingen uit 2017. Maar de hoogte van de verwachte verkeersintensiteiten is uiteindelijk afhankelijk van veel meer factoren dan alleen deze tellingen. Het Verkeersmodel geeft daarom een veel nauwkeuriger verwachting dan handmatig op basis van alleen de tellingen uit 2017 kan worden berekend. Daarbij stelt de raad over de autonome groei dat die in het bericht van Walraad is gebaseerd op gegevens van het KiM over de autonome groei op het hoofdwegennet. Voor het Verkeersmodel is de autonome groei op het regionale en lokale wegennet bepaald aan de hand van de verschillende specifieke omstandigheden in de regio, zoals de ontwikkeling van het aantal inwoners en het aantal arbeidsplaatsen. Ook in zoverre geeft het Verkeersmodel een nauwkeuriger verwachting. Aan wat in het bericht van Walraad staat, kan volgens de raad dus niet de conclusie worden verbonden dat het gehanteerde Verkeersmodel niet valide is.

De raad stelt tot slot dat het verschil in verkeersintensiteit per woning waarop [appellant sub 4] heeft gewezen, wordt verklaard door de concretisering van het woningbouwprogramma waarvan in het tweede verkeersonderzoek is uitgegaan, omdat op dat moment meer bekend was over het aantal en het type woningen.

13.3.  Het Verkeersmodel dat is gehanteerd in de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken geeft noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer en de validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3766, onder 9.2). Het Verkeersmodel berekent een verwachte, toekomstige situatie aan de hand van een groot aantal parameters. Alleen de verkeerstellingen uit 2017 en de algemene cijfers van het KiM over de autonome groei op het hoofdwegennet geven geen aanleiding voor het oordeel dat de validiteit van het Verkeersmodel moet worden betwijfeld. De tellingen uit 2017 zijn immers in het model verwerkt en voor de toekomstige situatie zijn in het model specifiekere gegevens dan de handmatig berekende extrapolatie van de tellingen uit 2017 gehanteerd. Verder is de stelling van [appellant sub 4] dat hij in de huidige situatie al te lang moet wachten te onbepaald om aan de validiteit van het in de verkeersonderzoeken gehanteerde Verkeersmodel te twijfelen.

Over de gehanteerde verkeersgeneratie per woning heeft de raad toegelicht dat deze is aangepast aan de hand van het woningbouwprogramma. Deze motivering is deugdelijk.

Het betoog slaagt niet.

Waardevermindering

14.     Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten sub 1] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

15.     De beroepen zijn ongegrond.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. J.F. de Groot en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Venema

voorzitter

w.g. Boer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025

745

 

BIJLAGE

 

Planregels van het bestemmingsplan "Dalweg e.o."

Artikel 4 Woongebied - uit te werken

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis;

c. een brandweerpost;

d. groen;

met de daarbij behorende:

e. tuinen en erven;

f. (ondergrondse en/of halfverdiepte) parkeervoorzieningen;

g. ontsluitingswegen;

h. bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde;

i. nutsvoorzieningen;

j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals voorzieningen voor opvang, hergebruik en infiltratie van regenwater;

alsmede voor:

k. ter plaatse van de functieaanduiding 'houtwal': instandhouding van de ter plaatse voorkomende houtwal.

4.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 4.1 onder a tot en met j omschreven bestemming uit met in achtneming van de volgende uitwerkingsregels.

4.2.1 Programma

a. het aantal woningen bedraagt maximaal 250;

b. voldaan wordt aan de 'Doelgroepenverordening gemeente Soest 2021', of diens rechtsopvolger;

c. de woningen moeten gestapeld of in een aaneengesloten bouwvorm worden gebouwd;

d. het aantal brandweerposten bedraagt maximaal 1;

e. de oppervlakte van de brandweerpost bedraagt maximaal 90 m2;

f. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 40%;

g. het aantal bouwlagen bedraagt maximaal het aantal zoals op verbeelding is aangeduid met de maatvoering 'maximum aantal bouwlagen';

ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' bedraagt h. het bebouwingspercentage van bebouwing met meer dan zes bouwlagen maximaal het aangeduide percentage;

i. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

4.2.2 Ruimtelijke randvoorwaarden

bij de uitwerking dient te worden aangetoond dat:

a. er wordt voldaan aan het door burgemeester en wethouders vastgesteld 'Uitwerkingsdocument SPVE en BKP', zoals opgenomen in Bijlage 2;

b. het plan uitvoerbaar is en dat uit onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de aspecten geluid, (externe) veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit, windhinder en overige relevante milieutechnische aspecten;

c. er is sprake van een goede ruimtelijke ordening op het gebied van bezonning, waarbij middels een bezonningsstudie wordt aangetoond dat voor zowel nieuwe als bestaande woningen wordt voldaan aan de lichte TNO-norm;

d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.2.3 Water en riolering

a. hemelwater mag niet worden geloosd op het riool;

b. huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op het openbare rioolnetwerk;

c. het maaiveld wordt zodanig vormgegeven dat er geen onevenredige stroming van hemelwater over het maaiveld gaat plaatsvinden;

d. er wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd waterhuishoudkundig plan met de werking van de hemelwaterstructuur overlegd.

4.2.4 Natuur

a. de houtwallen zoals die zijn aangeduid met de functieaanduiding 'houtwal' worden in stand gehouden, met dien verstande dat in het geval dat een houtwal middels een omgevingsvergunning is verplaatst deze verplaatste houtwal daarvoor in de plaats in stand dient te worden gehouden;

b. gebouwen moeten worden voorzien van natuurinclusieve maatregelen;

c. gebouwen worden op circulaire wijze gebouwd waarbij er een door het bevoegd gezag goedgekeurd materialenpaspoort wordt overlegd.

4.2.5 Klimaatadaptatie

a. de gronden worden klimaatadaptief ingericht.

4.2.6 Verkeer en parkeren

a. er wordt ontsloten op de Dalweg en/of de Beukenlaan;

b. er wordt voldaan aan de Nota parkeernormen auto en fiets 4e herziening (Bijlage 1) of een rechtsopvolger daarvan;

c. en uitbreiding van het bestaande aantal onbebouwde parkeervoorzieningen op het maaiveld is niet toegestaan;

d. de verkeersveiligheid in relatie tot de Dalweg en/of de Beukenlaan wordt gewaarborgd.

4.3 Voorlopig bouwverbod

Op de in 4.1 bedoelde gronden mag uitsluitend gebouwd worden in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens de in een zodanig plan gestelde eisen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod

Het is verboden om ter plaatse van de functieaanduiding 'houtwal' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a. oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;

b. wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;

c. de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;

d. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;

e. het planten en/of het vellen/rooien van bomen en/of beplanting;

f. andere handelingen te verrichten die de dood of ernstige beschadiging van bomen en/of beplanting ten gevolge hebben of kunnen hebben.

4.4.2 Uitzonderingen

Het onder 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;

c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

d. van zodanig ondergeschikt belang en van zo geringe omvang zijn, dat aan de karakteristieke waarden van het groen geen afbreuk wordt gedaan.

4.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 mag slechts verleend worden, indien:

a. de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

b. door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden kan worden voorkomen;

c. de mogelijkheden tot herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel delen