Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2025:128

15 januari 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202304394/1/A2.

Datum uitspraak: 15 januari 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1], wonend in [woonplaats],

2.       Yard Energy Development B.V. (hierna: Yard), gevestigd in Hilversum,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 1 juni 2023 in zaak nr. 21/3342 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, thans: de minister van Economische Zaken (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 heeft de minister de aanvraag van [appellant sub 1] om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft de minister het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Yard heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar [appellant sub 1], in persoon, Yard, vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes, vergezeld door mr. K. Bink en A. Schurer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       In deze zaak is in geschil of [appellant sub 1] aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in planschade.

2.       [appellant sub 1] heeft op 4 oktober 2004 de eigendom van de woning aan de [locatie A] te [plaats] (hierna: de woning) verkregen. Bij brief van 22 juli 2020 heeft hij de minister verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij heeft geleden door het inpassingsplan Windpark N33 (hierna: het inpassingsplan). Het inpassingsplan is op 16 februari 2017 vastgesteld. Het voorziet in de bouw van 35 windturbines in de gemeenten Menterwolde, Oldambt en Veendam. De afstand tussen de meest dichtbij zijnde windturbines en de woning is tussen de 1.500 en 2.300 meter.

3.       Yard heeft met de minister een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gesloten. Daarbij heeft Yard zich verbonden om door de minister toe te kennen tegemoetkomingen in planschade als gevolg van het inpassingsplan voor haar rekening te nemen.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

4.       Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

De door [appellant sub 1] in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Besluitvorming

5.       Adviesbureau Antea Group (hierna: Antea) heeft aan de minister advies uitgebracht over de aanvraag. In dit advies heeft Antea uiteengezet dat [appellant sub 1] als gevolg van het inpassingsplan beperkt planologisch nadeel heeft geleden. Dit heeft op de peildatum van 29 april 2017 geleid tot een vermindering van de waarde van de woning van € 400.000,00 naar € 395.000,00. Het inpassingsplan beperkt niet de exploitatie of uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 1] en leidt dus niet tot een aantasting van de toekomstige bedrijfsvoering. Volgens Antea is er geen aanleiding voor een tegemoetkoming in de door [appellant sub 1] geleden schade. De planologische ontwikkeling was ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar, zodat de schade voor rekening van [appellant sub 1] blijft. Bovendien valt een deel van de schade, gelijk aan 2 procent van de waarde van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime, op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro onder het normale maatschappelijke risico. Deze drempel is € 8.000,00. De door [appellant sub 1] geleden schade van € 5.000,00 komt niet boven deze drempel uit. Ook daarom heeft [appellant sub 1] geen aanspraak op een tegemoetkoming in deze schade. De minister heeft het advies van Antea aan het besluit van 10 mei 2021 ten grondslag gelegd en dit besluit in bezwaar gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

6.       Volgens de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 1] geleden schade voorzienbaar was. Zij heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 augustus 2021 vernietigd. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven, omdat de door [appellant sub 1] geleden schade onder het normale maatschappelijke risico valt. [appellant sub 1] heeft geen rapport van een deskundige ingediend of anderszins gronden aangevoerd die aanknopingspunten opleveren voor twijfel aan het advies van Antea.

Oordeel van de Afdeling over het hoger beroep

7.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het taxatierapport van Antea. Het taxatierapport bevat geen zogenoemde SWOT-analyse, hoewel dat een verplicht onderdeel van een taxatie is, gelet op een uitspraak van het Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (hierna: NRVT). Verder is Antea voor de peildatum van de taxatie ten onrechte niet uitgegaan van de publicatiedatum van 28 maart 2017 van het inpassingsplan, is de in het taxatierapport vermelde woonoppervlakte van meer dan 500 m2 onvoldoende concreet en zijn enkele bij de taxatie gebruikte vergelijkingstransacties voor de taxatie niet voldoende toegelicht of onjuist. [appellant sub 1] heeft een taxatierapport overgelegd van advieskantoor Aequalitas van 29 september 2023. Daarin staat dat het inpassingsplan heeft geleid tot een vermindering van de waarde van de woning van € 420.000,00 naar € 400.000,00.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3940, onder 6.1 tot en met 6.2), beoordeelt de bestuursrechter alleen of het bestuursorgaan de taxatie redelijkerwijs aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Artikel 6.1 van de Wro dwingt niet tot het hanteren van de ene dan wel de andere taxatiemethode. Welke methode in een concreet geval wordt gebruikt, staat ter beoordeling van de onafhankelijke taxateur.

7.2.    Als het betoog ziet op een specifiek aspect van een taxatierapport dat berust op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan dit aspect alleen met vrucht worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat en waarom het taxatierapport onjuist is. Het is niet voldoende dat het tegenrapport uitsluitend een andere zelfstandige taxatie stelt tegenover de taxatie, die aan het besluit van het bestuursorgaan ten grondslag ligt. De Afdeling zal hieronder eerst ingaan op de door [appellant sub 1] gestelde gebreken van het taxatierapport van Antea. Daarna zal de Afdeling ingaan op het door [appellant sub 1] overgelegde taxatierapport van Aequalitas en de verhouding daarvan tot het taxatierapport van Antea.

7.3.    Het enkele gegeven dat een zogenoemde SWOT-analyse ontbreekt in het taxatierapport van Antea, maakt niet dat de minister niet mocht uitgaan van dat taxatierapport.

7.4.    De peildatum van de taxatie is de datum van inwerkingtreding van de schadeveroorzakende maatregel. Ingevolge artikel 3.8, vijfde lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 3.28, tweede lid, van die wet, treedt een rijksinpassingsplan in werking op de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. In dit geval is het inpassingsplan bekendgemaakt in Stcrt. 2017, 14423. Beroep stond open tot en met 28 april 2017, zodat het inpassingsplan op 29 april 2017 in werking is getreden. De rechtbank is dus niet van een onjuiste peildatum uitgegaan.

7.5.    De Afdeling acht de door Antea geconstateerde woonoppervlakte en gehanteerde vergelijkingstransacties voldoende toegelicht. De taxateurs hebben ter plekke onderzoek gedaan, de bouwtekeningen ingezien en alle ruimtes van de woning benoemd. Aequalitas gaat in zijn taxatierapport van 29 september 2023 niet in op het taxatierapport van Antea. Daarom biedt het taxatierapport van Aequalitas geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het taxatierapport van Antea. De woonoppervlakte van de woning is in het rapport van Antea minder precies aangeduid dan in het rapport van Aequalitas, maar dit betekent niet dat [appellant sub 1] aannemelijk heeft gemaakt dat bij de taxatie van Antea is uitgegaan van een onjuist woonoppervlakte. Daarnaast merkt de minister terecht op dat Aequalitas ten onrechte de effecten van het inpassingsplan voor de mogelijke bedrijfsvoering aanmerkt als een schadefactor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3968), komt gemist voordeel uit op de peildatum nog niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding in aanmerking. Antea wijst hierop. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister op grond van het rapport van Antea de aanvraag van [appellant sub 1] mocht afwijzen.

7.6.    Het betoog slaagt niet.

Oordeel van de Afdeling over het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

8.       Yard heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is. Nu de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaart, is het incidenteel hoger beroep vervallen en behoeft dit dus niet besproken te worden.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.

10.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen

voorzitter

w.g. Hazen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025

452-1100

Artikel delen