Op 1 januari 2017 zal de Wet natuurbescherming (“Wnb”) in werking treden. In een eerder blog 1) gingen wij in op het beschermingsregime voor vogels. Wij beschreven toen dat onder de Wnb geen ontheffing of vrijstelling meer nodig zal zijn voor verstoringen van vogels die geen wezenlijke invloed op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort hebben. In dit blog zullen wij nader ingaan op de vraag wanneer sprake is van “wezenlijke invloed”.
1) http://www.omgevingsweb.nl/nieuws/soortenbescherming-beschermingsregime-voor-vogels
Op 1 januari 2017 zal de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking treden. In een eerder
blog
gingen wij in op het beschermingsregime voor vogels. Wij beschreven toen dat onder de Wnb geen ontheffing of vrijstelling meer nodig zal zijn voor verstoringen van vogels die geen wezenlijke invloed op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort hebben. In dit blog zullen wij nader ingaan op de vraag wanneer sprake is van wezenlijke invloed.
Op grond van artikel 3.1 lid 4 Wnb is het verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de
Vogelrichtlijn
opzettelijk te storen. Dit verbod is echter niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Deze verbodsbepaling vloeit rechtstreeks voorts uit artikel 5 onder d van de Vogelrichtlijn en is neergelegd in artikel 3.1 lid 5 Wnb.
Blijkens de
memorie van toelichting
ziet het verbod op het storen van vogels alleen op verstoringen die van wezenlijke negatieve invloed zijn op de staat van instandhouding van een vogelsoort in het licht van de doelstellingen als neergelegd in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, namelijk het duurzaam in stand houden van de populaties van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten.
Op grond van artikel 10 van de Flora- en faunawet (Ffw) is het nu al verboden om vogels opzettelijk te verontrusten. In een ander
blog
bespreken wij het opzetvereiste. Daarbij is onder meer van belang dat niet iedere handeling die tot gevolg heeft dat een (individu van een) beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving, geldt als opzettelijke verontrusting (ABRvS 12 mei 2004,
ECLI:NL:RVS:2004:AO9200
). Het tijdelijk (doen) wegvluchten voor werkzaamheden naar een rustiger plek hoeft in beginsel niet te aangemerkt als opzettelijke verontrusting (ABRvS 13 mei 2009,
ECLI:NL:RVS:2009:BI3701
). Zodra een (tijdelijke) storing echter negatieve effecten zou kunnen hebben op de aanwezige vogelsoorten, was onder de Ffw een ontheffing namelijk noodzakelijk. Onder de Ffw is namelijk ontheffing vereist zodra een beschermde inheemse diersoort voorkomt in het plangebied en opzettelijk verontrust kan worden. Hoeveel exemplaren van de desbetreffende soort worden verstoort is onder de Ffw niet van belang, ook niet als er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding van die soort (ABRvS 20 april 2005,
ECLI:NL:RVS:2009:BK5846
). Onder de Wnb zal dit in beginsel niet anders zijn. Dat ligt dus alleen anders voor de storing van vogels. Slechts indien de verstoring afbreuk doet aan de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort en er dus sprake is van wezenlijk invloed, zal er ontheffing moeten worden aangevraagd en verleend. Dat betekent dat onder de Wet natuurbescherming minder vaak dan voorheen een ontheffing nodig zal zijn voor het storen van vogels. De gevolgen voor de staat van instandhouding van de soort wordt in dat geval namelijk niet meer in het kader van een ontheffingsverleningsprocedure beoordeeld, maar al vooraf, bij het beantwoorden van de vraag of een ontheffing nodig is.
Kortom, onder de Wet natuurbescherming zal minder vaak een ontheffing nodig zijn voor het storen van vogels omdat niet alleen sprake moet zijn van een opzettelijke storing, maar ook nog van een storing die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de soort. Of sprake is van een dergelijke wezenlijke invloed, zal moeten worden onderzocht door een ecoloog. Afhankelijk van de zeldzaamheid van de vogelsoort zal bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de gevolgen voor de lokale, regionale, landelijke, dan wel Europese populatie. Ten slotte willen wij in dit verband nog wijzen op het belang van mitigerende maatregelen: de effecten van een project en daarmee de invloed op de soort kunnen worden verkleind of zelfs worden voorkomen als de werkzaamheden bijvoorbeeld buiten het broedseizoen worden verricht.
Dit is een blog in de serie Nieuwe Wet natuurbescherming. Een overzicht van alle blogs in deze serie kunt u
hier
vinden.
Dit artikel is geschreven door Annemarie Drahmann en Lisanne van Boven op Stibbeblog