Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

15e rechterlijke uitspraak BOPA!: BOPA voor tijdelijk bewonen bedrijfsruimte, belangen omwonenden onvoldoende afgewogen

Op 14 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2024:6960) de inmiddels 15de rechterlijke uitspraak gedaan over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).

14 oktober 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Met het besluit van 10 juli 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) voor het bewonen van het bedrijfspand voor de duur van één jaar. Het college wil aan een BOPA meewerken omdat de woning aan de voorzijde totaal wordt gerenoveerd, waardoor het onmogelijk is daar te wonen. De enkele stelling in het bestreden besluit dat de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast, zonder daarbij op de belangen van verzoekers in te gaan, is daartoe onvoldoende, zeker gelet op de voorgeschiedenis. Hierbij is ook van belang dat juist als gevolg van een verzoek om handhaving van verzoekers de bewoning van het bedrijfspand aan het licht is gekomen en in het controlerapport de voorgeschiedenis heel duidelijk is weergegeven. Het had daarom op de weg van het college gelegen de belangen van verzoekers bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning mee te wegen.

De eerdere 14 uitspraken over de BOPA zijn de volgende:

•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;

•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;

•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;

•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;

•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;

•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;

•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;

•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;

•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;

•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;

•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;

•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;

•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;

•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244.

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de separate besluiten van het college van 10 juli 2024. Met deze besluiten heeft het college vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor het tijdelijk wonen in de bedrijfsruimte op het adres [locatie 1] in [plaats] en een verzoek van verzoekers om handhavend op te treden tegen bewoning van de bedrijfsruimte afgewezen.

Op 28 januari 2024 hebben verzoekers het college gevraagd handhavend op te treden tegen de illegale verbouwing en bewoning van het bedrijfspand op het adres [locatie 1] in [plaats] en de door de bewoners veroorzaakte geluidsoverlast. Met de bestreden besluiten van 10 juli 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor het tijdelijk bewonen van het bedrijfspand en het verzoek om handhaving afgewezen.

Verzoekers wonen op het adres [locatie 2] in [plaats] . Hun perceel grenst aan het perceel van vergunninghouder. Op het perceel van vergunninghouder staat een bedrijfswoning en een bedrijfspand. Omdat vergunninghouder de woning aan het verbouwen is woont hij met zijn gezin in het bedrijfspand. Daar heeft hij op de begane grond een ruimte ingericht voor de ontvangst van klanten. Tevens gebruikt hij deze ruimte als ontspanningsruimte voor het gezin. Hier staat onder meer een biljarttafel en er is een bar ingericht.

Verzoekers ervaren veel overlast van de bewoning van het bedrijfspand. De ruimtes op de bovenverdieping kijken recht op hun perceel en in de woon- en slaapkamer en de ontspanningsruimte is op korte afstand van de perceelgrens. Zij ervaren daardoor een inbreuk op hun privacy en geluidsoverlast. Zij hebben het college daarom op 28 januari 2024 gevraagd handhavend op te treden tegen bewoning van het bedrijfspand.

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden (artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet). Op het perceel waar het bedrijfspand is gesitueerd, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘ Kerkdriel en Hoenzadriel 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Maasdriel. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt onder meer een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan (dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd).

Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein’, en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’. Daarnaast gelden de functieaanduidingen ‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van bedrijventerrein -1’. Niet in geschil is dat bewoning van het bedrijfspand in strijd is met het omgevingsplan. 7. Met het besluit van 10 juli 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) voor het bewonen van het bedrijfspand voor de duur van één jaar. Het college wil aan een BOPA meewerken omdat de woning aan de voorzijde totaal wordt gerenoveerd, waardoor het onmogelijk is daar te wonen. De bedrijfsruimte biedt voldoende plek met tijdelijke basisbehoeftes (mobiele badkamer, keuken). Het college vindt het niet bezwaarlijk dat de bedrijfsruimte tijdelijk wordt bewoond. De belangen van omwonenden en (eventuele) andere belanghebbenden worden daardoor niet onevenredig aangetast. Omdat het college een omgevingsvergunning heeft verleend heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.

Verzoekers zijn het niet eens met de beslissingen van het college. Zij stellen dat ze al jarenlang last hebben van illegale bewoning van het bedrijfspand. Eerst door Poolse arbeidsmigranten en sinds 2020 door vergunninghouder en zijn gezin. Er zijn ook geen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden om overlast en inbreuk op hun privacy tegen te gaan. Bovendien blijkt niet dat het college heeft onderzocht dat de financiële situatie van vergunninghouder noopt om de verbouwing gefaseerd te laten verlopen, waardoor bewoning van de woning gedurende enige tijd niet mogelijk is.

De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers, of het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en het verzoek om handhaving heeft kunnen afwijzen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Op grond van artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt een vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt daarom niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de belangen van verzoekers niet kenbaar zijn meegewogen. De enkele stelling in het bestreden besluit dat de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast, zonder daarbij op de belangen van verzoekers in te gaan, is daartoe onvoldoende, zeker gelet op de voorgeschiedenis. Hierbij is ook van belang dat juist als gevolg van een verzoek om handhaving van verzoekers de bewoning van het bedrijfspand aan het licht is gekomen en in het controlerapport de voorgeschiedenis heel duidelijk is weergegeven. Het had daarom op de weg van het college gelegen de belangen van verzoekers bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning mee te wegen. Reeds omdat dit niet is gebeurd is de omgevingsvergunning onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het bezwaarschrift heeft daarom een redelijke kans van slagen. De omgevingsvergunning zal in bezwaar niet ongewijzigd in stand blijven. De voorzieningenrechter kan niet inschatten of het meewegen van de belangen van verzoekers betekent dat het college de omgevingsvergunning in bezwaar in stand zal laten met gewijzigde motivering of dat de vergunning alsnog geweigerd zal worden. Zij ziet hierin aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toe te wijzen en de verleende omgevingsvergunning te schorsen tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar.

Voor wat betreft de weigering om handhavend op te treden overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Aan het besluit om het verzoek om handhaving af te wijzen ligt de verleende omgevingsvergunning ten grondslag. Immers, door het verlenen van de omgevingsvergunning was niet langer sprake van een overtreding van het omgevingsplan en was het college niet bevoegd handhavend op te treden. Door schorsing van de omgevingsvergunning kan deze vergunning evenwel niet meer aan de weigering ten grondslag worden gelegd. Reeds daarom komt ook het verzoek om voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal om die reden ook het besluit om niet handhavend op te treden schorsen tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar.

Artikel delen