Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

21ste Rechterlijke Uitspraak BOPA

Op 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862 heeft de rechtbank Midden-Nederland de inmiddels 21ste uitspraak gedaan over het instrument van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (verder: BOPA). Het ging in deze casus over het realiseren van 5 padelbanen. In de uitspraak wordt ingegaan op de volgende aspecten in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties: geluid, de nieuwe VNG handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingsweg 2024, verkeer en alternatieve locaties.

16 januari 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

De eerdere 20 BOPA-uitspraken zijn de volgende:

•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;

•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;

•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;

•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;

•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;

•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;

•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;

•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;

•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;

•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024,ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;

•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;

•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;

•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024,ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;

•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244;

•15. Rb. Gelderland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6960;

• 16. Rb. Overijssel 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5423;

• 17. Rb. Rotterdam 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10701;

• 18. Rb. Oost-Brabant 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5114;

• 19 Rb. Amsterdam 28 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:202

• 20 Rb. Rotterdam 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12281.

Verzoekers wonen aan de [adres] in [woonplaats] op ongeveer 110 meter afstand van de locatie [locatie] (kadastraal perceel [perceelnummer] ) in Laren (het perceel). Op het perceel is [sportvereniging] ( [sportvereniging] ) gevestigd. Vergunninghouder wil op het perceel drie tennisbanen vervangen door vijf padelbanen en heeft hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Op 17 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en hebben tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel en belangenafweging

Op het perceel is het Omgevingsplan Laren (Omgevingsplan) van toepassing. Op dit moment bestaat het Omgevingsplan op grond van artikel 22.1 van de Omgevingswet (Ow) uit een ‘tijdelijk deel’. Naast de voorheen vastgestelde bestemmingsplannen (artikel 22.1, onder a en b, van de Ow) - waaronder het bestemmingsplan ‘Laren - West’ (het bestemmingsplan) - wordt dit tijdelijk deel onder andere gevormd door de omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat). Artikel 22.1, onder c, in samenhang met artikel 22.2, eerste lid, van de Ow.

Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan (dat onderdeel is van het Omgevingsplan) de enkelbestemming ‘Sport’. Het bouwplan voldoet niet aan artikel 14.2.2, sub f, van het bestemmingsplan, dat bepaalt dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste drie meter mag bedragen. De bouwhoogte van de aangevraagde wanden van de padelbanen is echter vier meter.

Tussen partijen is niet in geschil dat de bouw van de padelbanen in strijd is met het Omgevingsplan en dat binnen het Omgevingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Dit betekent dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning nodig is voor een buitenplanse omgevingsplanactivteit.

In artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat, als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, deze alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn de regels van hoofdstuk 5 van het Bkl van overeenkomstige toepassing (artikel 8.0b. lid 1, aanhef en onder a van het Bkl). Een omgevingsvergunning wordt geweigerd als de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie die in strijd is met hoofdstuk 5 van het Bkl (artikel 8.0b. lid 2, aanhef en onder a van het Bkl.).

Aan het bestreden besluit ligt een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ter onderbouwing van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Volgens verzoekers had de gevraagde vergunning niet mogen worden verleend gelet op de geluidseffecten van het bouwplan en de verkeerseffecten van het bouwplan. Bovendien voeren verzoekers aan dat er alternatieve locaties zijn die meer geschikt zijn.

Geluidseffecten van het bouwplan

Het college en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat aan de normen voor geluid wordt voldaan. Zij verwijzen daarbij naar de standaardwaarden toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw van artikel 5.65 van het Bkl. Deze standaardwaarden bedragen 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) voor de avond en 40 dB(A) voor de nacht. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat er geen hinder wordt verwacht door de padelbanen. Geconcludeerd wordt dat de geluidbijdrage van de vijf beoogde padelbanen relatief laag is en het geluid van de snelweg A1 het geluid van de padelbanen bovendien deels maskeert. Uit het door het [bedrijf 2] uitgevoerde akoestisch onderzoek volgt dat bij de woning van verzoekers de geluidbelasting van de padelbanen aan de standaardwaarden voldoet. De geluidsbelasting is berekend op overdag maximaal 46 dB(A) en in de avond maximaal 44 dB(A).

Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Verzoekers hebben daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat op basis van de VNG handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingsweg 2024’ (VNG handreiking) strengere geluidsnormen moeten worden gehanteerd. Volgens verzoekers is het woongebied namelijk te typeren als een ‘rustig woongebied’ als bedoeld in de VNG handreiking. Daarbij hebben verzoekers erop gewezen dat het wonen in dit gebied prevaleert, zodat geen sprake is van een gemengd gebied. Als wordt uitgegaan van de gebiedstypering ‘rustig woongebied’ zijn de toegestane geluidwaarden per activiteit 5dB lager, namelijk 45 dB(A) overdag, 40 dB(A) voor de avond en 35 dB(A) voor de nacht. Die geluidwaarden worden dan – gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek – overschreden, zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van verzoekers.

Het college en vergunninghouder hebben gemotiveerd betwist dat lagere geluidsnormen gelden dan de standaardwaarden waaraan is getoetst. Het college stelt zich op het standpunt dat door het sportcomplex en de aanwezigheid van de snelweg A1, de scouting en de agrarische akker er geen sprake is van de gebiedstypering ‘rustig woongebied’, maar van de gebiedstypering ‘gemengd gebied met wonen’ als bedoeld in de VNG handreiking. Daarvoor gelden dezelfde geluidsnormen als de in artikel 5.65 van het Bkl genoemde standaardwaarden, zo stellen het college en vergunninghouder.

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt. De procedure in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening biedt maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van de standpunten van partijen op dit vlak. Zeker nu die beoordeling afhangt van de specifieke feitelijke situatie ter plaatse, waarbij volgens de uitgebreide stellingen van partijen een groot aantal aspecten mogelijk een rol kunnen spelen en waarover de door partijen ingeschakelde geluidsdeskundigen van inzicht verschillen. Deze discussie zal in de bezwaarprocedure en een mogelijke bodemprocedure bij de bestuursrechter uitgebreider aan de orde kunnen komen. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd – gelet op de betwisting daarvan door het college en de vergunningenhouder – echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college van strengere geluidsnormen had moeten uitgaan.

Verzoekers stellen zich in de tweede plaats op het standpunt dat – ook als wordt uitgegaan van de standaardwaarden van artikel 5.65 van het Bkl – de geluidsnormen worden overschreden. Verzoekers hebben in dat kader het akoestisch onderzoek van het [bedrijf 2] voor een second opinion voorgelegd aan adviesburo [bedrijf 1] . Volgens geluidsdeskundige [A] van [bedrijf 1]11 zitten er verschillende gebreken in het akoestisch onderzoek en zijn er verkeerde uitgangspunten gehanteerd. Hij stelt in dat verband dat het [bedrijf 2] ten onrechte uitgaat van (a.) 80% speeltijd in plaats van 95% speeltijd en (b) 40 in plaats van 50 van de 100 mensen op het terras die tegelijk praten. Als wel wordt uitgegaan van 95% speeltijd en 50 mensen op het terras die tegelijk praten, zou dat volgens geluidsdeskundige [A] leiden tot een toename van 0,6 dB(A) respectievelijk 1 dB(A). Dit leidt dan dus tot een toename van 1,6 dB(A) extra, afgerond 2 dB(A). Op de woning van verzoekers leidt dit tot een overschrijding in de avond (46 dB(A) in plaats van 44 dB(A)), waardoor dus niet (meer) aan de geluidsnormen wordt voldaan.

Geluidsdeskundige [C] van het [bedrijf 2] heeft aangegeven dat er volgens hem geen grond is om van de door geluidsdeskundige [A] genoemde uitgangspunten uit te gaan. Bovendien heeft hij er op gewezen dat de door geluidsdeskundige [A] berekende toename van 1 dB(A) voor het stemgeluid op het terras slechts ziet op een deelbron, en dat dit niet maakt dat ook de totale geluidsbelasting vanuit de beoogde padelbanen met 1 dB(A) toeneemt (maar waarschijnlijk slechts met 0,2 dB(A)). Op de zitting heeft geluidsdeskundige [A] desgevraagd aangegeven dit standpunt van geluidsdeskundige [C] te kunnen volgen. Dat betekent dat, ook als zou worden uitgegaan van de uitgangspunten die geluidsdeskundige [A] voorstaat, de totale toename uitkomt op (0,6 dB(A) plus 0,2 dB(A) is) 0,8 dB(A). De voorzieningenrechter kan het college en de vergunninghouder volgen in hun standpunt dat ook met deze toename nog steeds zou worden voldaan aan de geluidsnormen bij de woning van verzoekers.

Op de zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat in de omgevingsvergunning geen openingstijden zijn voorgeschreven. Volgens verzoekers kan er dus ook ná 23.00 uur padel gespeeld worden, waardoor ook de geluidbelasting in de nacht had moeten worden berekend. Door het college en vergunninghouder is weersproken dat het zou zijn toegestaan om ook ná 23.00 uur padel te spelen. Er bestond volgens hen dus geen aanleiding om ook rekening te houden met de geluidsbelasting van padelactiviteiten in de nachtelijke uren. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het college en vergunninghouder pas op zitting met deze nieuwe stelling zijn geconfronteerd en dus met vrij summiere betwisting daarvan hebben kunnen volstaan.

Gelet op het voorgaande is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat het besluit op het aspect geluid in bezwaar geen stand zal kunnen houden.

Verkeerseffecten

Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan leidt tot veel extra verkeer. De [straat] is een belangrijke aanrijdroute en omdat in de avond veel padelspelers van buiten Laren worden verwacht, verwachten verzoekers 40 extra verkeersbewegingen per uur. De [straat] is bovendien een rustige weg die uitlokt om te hard te rijden. Het door de vergunninghouder overgelegde verkeersrapport is volgens verzoekers te vaag en slechts gebaseerd op aannames. Ten onrechte is in dat verband geen nulmeting uitgevoerd, zo stellen verzoekers.

De verkeerskundige heeft een aanvullende toelichting gegeven op de verwachte verkeerseffecten van de beoogde padelbanen. Uit deze toelichting volgt dat op basis van de kencijfers uit het CROW een toename van maximaal 70 verkeersbewegingen is berekend bij de omvorming van drie tennisbanen naar vijf padelbanen. Voor de verdeling van het verkeer is een inschatting gemaakt. In totaal zijn er vijf aanrijdroutes naar het [locatie] (de hoofdtoegangsweg van het sportcomplex). Omdat op voorhand niet bekend is welke aanrijdroute wordt gekozen is uitgegaan van een worst case scenario, waarbij voor elke aanrijdroute is uitgegaan van een toename van 50% van het totale aantal toegenomen verkeersbewegingen. Dat leidt per aanrijdroute tot een toename van maximaal 35 motorvoertuigen per etmaal. Verder is de verkeersdeskundige uitgegaan van een wegcapaciteit van maximaal 3.000 motorvoertuigen per etmaal, wat lager is dan de wegcapaciteit tot 4.000 motorvoertuigen, waarvan in de kencijfers uit het CROW bij routes met gemengd verkeer (zoals de aanrijdroutes naar de padelbanen) van uit wordt gegaan. Afgezet tegen een maximale wegcapaciteit van 3.000 bedraagt de verwachte toename in een worst case scenario dan slechts 1 à 2% per etmaal. De herontwikkeling heeft daarmee volgens de verkeerskundige geen significante (negatieve) impact op de verkeersafwikkeling. Onevenredige verkeershinder is volgens de verkeerskundige dan ook niet aan de orde.

De voorzieningenrechter kan deze onderbouwing volgen. Verzoekers hebben ook niet duidelijk gemaakt waarom deze berekening niet juist is. Gelet daarop is dus ook voor wat betreft de verwachte verkeerseffecten vooralsnog niet gebleken dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.

Alternatieve locaties

Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat de padelbanen op andere, veel logischere locaties kunnen worden gesitueerd. Daarbij wijzen ze op het oefenveld 5 van het sportterrein van [sportvereniging] als alternatieve locatie voor de padelbanen.

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Als een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen leiden tot weigering van de vergunning als op voorhand al duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (ABRvS 10 maart 2021, ELCI:NL:RVS:2021:504). De lat daarvoor ligt dus hoog. Het is aan verzoekers om alternatieve locaties aan te dragen en aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die (strenge) voorwaarden (ABRvS 20 december 2023, ELCI:NL:RVS:2023:4750).16

Vergunninghouder heeft erop gewezen dat verzoekers uitgaan van het brede toetsingskader voor alternatieve locaties bij (bestemmings)plannen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het gaat hier om een beschikking op een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waarbij slechts met 1 meter wordt afgeweken van de bouwhoogte. In het voortraject is volgens vergunninghouder voldoende aangetoond dat géén sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren. Vergunninghouder verwijst er hierbij naar dat het college uitgaat van duurzaam hergebruik van drie tennisbanen, die bijna niet gebruikt worden. Oefenveld 5 waar verzoekers op doelen is een met gras bezaaid oefenveld. Dit veld wordt door de voetbaltak van [sportvereniging] intensief gebruikt. Op de zitting heeft het college nog toegelicht dat er eerder een aanvraag is geweest voor een geheel andere locatie. Vanwege het geluid op die locatie is dat toen niet doorgezet. Het geluid op de huidige locatie is op een aanvaardbaar niveau, zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek.

Gelet op het voorgaande is vooralsnog niet gebleken dat sprake is van een alternatieve locatie waarbij een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Hetgeen verzoekers verder nog naar voren hebben gebracht kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Belangenafweging

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat aan het bestreden besluit zodanige gebreken kleven dat de verleende omgevingsvergunning geen stand zou kunnen houden in bezwaar. Tegen die achtergrond weegt de voorzieningenrechter het belang van vergunninghouder bij het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning zwaarder dan het belang van verzoekers bij het voorkomen van een mogelijk risico op geluid en verkeershinder. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de belangen van verzoekers niet zo zwaar wegen dat onverwijlde spoed het nodig maakt om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Artikel delen