Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Afdeling hanteert striktere lijn voor spoedeisend belang bij bestemmingsplanzaken

Met de uitspraak van 12 november 2024 introduceert de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een koerswijziging ten aanzien van de beoordeling van het spoedeisend belang bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. Anders dan voorheen oordeelt de voorzieningenrechter dat het enkele voornemen om te bouwen of het indienen van een vergunningaanvraag voor bouwen, onvoldoende is om spoedeisendheid aan te nemen bij een dergelijk verzoek.

8 december 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Wat speelde in deze zaak?

De gemeente Echt-Susteren heeft bestemmingplan ‘Swaantjes- en Zandweg’ vastgesteld, dat de realisatie van het zogenoemde Livar Experience Centre mogelijk maakt. De initiatiefnemer van het concept beoogt met het Livar Experience Centre een plek te creëren waar bezoekers alles te weten kunnen komen over het Livar-varken. Dit door varkenshouderijactiviteiten te exploiteren, in combinatie met een bezoekerscentrum, vleesatelier en slachterij. De eigenaresse van een nabijgelegen varkenshouderij vreest nadelige gevolgen voor haar bedrijf door de mogelijke komst van dit centrum. Haar zorg zit bijvoorbeeld in de eventuele verspreiding van de Afrikaanse varkenspest. Zij kan zich niet met het bestemmingsplan verenigen en verzoekt de voorzieningenrechter dit bestemmingsplan te schorsen, totdat de bodemrechter zich heeft uitgesproken over de rechtmatigheid ervan. Vanwege de kans dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend die tot onomkeerbare gevolgen zal leiden, stelt de eigenaresse dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.

Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Op moment van zitting is immers geen omgevingsvergunning voor bouwen ingediend op grond van het bestemmingsplan en bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de nieuwe bouwmogelijkheden onder het bestemmingsplan aanleiding geven voor de uitvoering van bouwplannen die tot onomkeerbare gevolgen zouden leiden. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht moet een spoedeisend belang worden aangetoond voor een geslaagd verzoek om een voorlopige voorziening. Bovengenoemde feitelijke situatie maakt dat er in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Anders dan voorheen is de voorzieningenrechter van oordeel dat ‘[…] de enkele stelling dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen, onvoldoende [is] om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan.’ De voorzieningenrechter onderbouwt zijn standpunt door te wijzen op de praktijk, waaruit blijkt dat zelden een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend of uitvoering wordt gegeven aan bouwplannen voordat een bestemmingsplan formele rechtskracht heeft verkregen. (Hier voegen wij zelf nog aan toe: het starten van bouwwerkzaamheden zonder een onherroepelijk besluit is immers voor eigen rekening en risico: zie hiervoor Hoge Raad 29 april 1994, NJ 1997/396 (Schuttersduin) en verwijzing naar deze uitspraak door de Afdeling in o.a. ABRvS 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:905, r.o. 21).

Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat de eigenaresse een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen zodra er zich nieuwe of andere omstandigheden voordoen die het treffen van een voorlopige voorziening mogelijk maken.

Relevantie voor de praktijk

Hoewel deze uitspraak op basis van de voorliggende feiten geen verbazing wekt, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak wel aangegrepen om kenbaar te maken dat voortaan een striktere lijn wordt gehanteerd voor de beoordeling of sprake is van spoedeisend belang. Voor een geslaagd beroep op een spoedeisend belang – en daarmee een succesvol verzoek om een voorlopige voorziening – zal voortaan concreter moeten worden aangetoond dat onomkeerbare gevolgen dreigen.

Overgangsrecht Omgevingswet bij vervolgbesluiten ruimtelijke plannen

In de overzichtsuitspraak van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1174) heeft de Afdeling uiteengezet welk recht van toepassing is op vervolgbesluiten die na 1 januari 2024 (de inwerkingtreding van de Omgevingswet) worden genomen na vernietiging van een ruimtelijk plan. Een van de belangrijkste conclusies die de Afdeling in de uitspraak heeft getrokken, is dat in veel gevallen de Omgevingswet van toepassing zal zijn op de reparatie van een bestemmingsplan in de situatie waarin de Afdeling een bestemmingsplan dat eerder niet door de voorzieningenrechter is geschorst en reeds in werking is getreden, na 1 januari 2024 helemaal of gedeeltelijk vernietigt. Terugvallen op het ontwerpbestemmingsplan dat vóór 1 januari 2024 ter inzage werd gelegd is dan niet mogelijk, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn opgenomen met het oog ‘op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ zoals de Omgevingswet vereist. In zo’n geval is het overgangsrecht kortom 'uitgewerkt'.

In relatie met de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2024 waarmee de drempel om een plan te schorsen hoger is komen te liggen, betekent dit, kortom, dat het oude recht in het geval van een (gedeeltelijke) vernietiging sneller zal uitwerken.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4551.

Artikel delen