Met de tussenuitspraak van 13 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4624) verduidelijkt de Afdeling dat de wetgever met invoering van art. 22.281 Bruidsschat heeft willen bereiken dat een aanvraag om omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan ook op andere gronden kan worden geweigerd.
Aanleiding voor dit oordeel is een geschil over een vastgesteld bestemmingsplan dat voorziet in de transformatie van een bedrijventerrein naar woningbouw in de vorm van 489 appartementen met bijbehorend parkeerterrein. In beroep staat onder meer de op grond van het bestemmingsplan toe te passen parkeernormering ter discussie: deze is lager dan de gemeentelijke parkeernota (met parkeernormen voor woningbouwprojecten waarvoor het bestemmingsplan geen zelfstandige parkeernormering bevat) en de CROW-normen voorschrijven. Toegepast op het aantal beoogde nieuwe woningen in het plangebied resulteert dit volgens appellanten niet alleen op zichzelf, maar ook in combinatie met een beroep op de binnenplanse afwijkingsregeling die voorziet in een aanvullende parkeerreductie (‘een parkeerplaats voor een deelauto levert een reductie op van vier gewone parkeerplaatsen’) in veel te weinig parkeerplaatsen om de totale parkeerbehoefte adequaat op te vangen. De Afdeling deelt deze vrees niet en overweegt dat toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling van de planregels alleen mogelijk is als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (vgl. de Afdelingsuitspraken van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2985 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:450). Een onder de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning kan vanwege art. 22.281 Bruidsschat alleen worden verleend als sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met de invoering van dit wetsartikel heeft de wetgever volgens de Afdeling willen ondervangen dat vanwege art. 8.0a, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) per 1 januari 2024 geen mogelijkheid meer bestaat om de omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan op andere gronden te kunnen weigeren. De wetsgeschiedenis van het Invoeringsbesluit Ow (Stb. 2020, nr. 400) maakt naar het oordeel van de Afdeling duidelijk dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen: waar onder de Wro als eis gold dat zich geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen, geldt per 1 januari 2024 als eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.