Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Art. 4:6 Awb (herhaalde aanvraag) in relatie tot besluit op eerder vergelijkbaar handhavingsverzoek door een andere partij

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 25 juni 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2382 een interessante uitspraak gedaan of er al dan niet sprake kan zijn van de toepassing van artikel 4:6 Awb als een handhavingsverzoek is ingediend door een andere partij dan de partij die het eerdere handhavingsverzoek heeft ingediend.

29 juni 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Artikel 4:6, lid 1 Awb bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb (de gelegenheid bieden tot herstel, YS) de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking (artikel 4:6, lid 2 Awb).

Het college heeft het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen onder verwijzing naar de waarschuwing die het college aan het bedrijf heeft gegeven naar aanleiding van het handhavingsverzoek van Milieudefensie.

De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan, als wordt verzocht om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen, moet vaststellen of zich een overtreding voordoet ter zake waarvan hij bevoegd is handhavend op te treden. De rechtbank stelt vast dat het college in het primaire besluit van 12 november 2021 het verzoek om handhaving heeft afgewezen onder verwijzing naar de waarschuwing die is gegeven in een handhavingstraject dat is gestart vanwege een handhavingsverzoek dat is gedaan door Milieudefensie. Aan het besluit ligt geen nader onderzoek ten grondslag naar de situatie waar het verzoek van eiseres over gaat.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat het college een besluit heeft genomen op een eerder ingediend verzoek om handhaving door een andere partij, nog daargelaten de vraag of het verzoek van eiseres ziet op dezelfde overtreding als het eerdere verzoek, het college niet ontslaat van de verplichting om naar aanleiding van het verzoek van eiseres, op basis van feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen, (opnieuw) vast te stellen of zich een overtreding voordoet ter zake waarvan hij bevoegd is handhavend op te treden. Van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 (herhaalde aanvraag) of artikel 5:6 (geen dubbele herstelsancties) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in dit geval geen sprake.

Het college was dan ook gehouden het verzoek van eiseres inhoudelijk te beoordelen. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Door naar aanleiding van het verzoek van eiseres geen standpunt in te nemen of al dan niet sprake is van een overtreding, gaat het college voorbij aan de bepalingen uit de Awb en de rechtspraak over de behandeling van verzoeken van een belanghebbende om een handhavingsbesluit te nemen.

Naast het feit dat het college in het bestreden besluit niet de vraag beantwoord of er sprake is van een overtreding, heeft het college in het bestreden besluit ook niet gemotiveerd waarom het college in de waarschuwing die is gedaan op 19 augustus 2021 ten tijde van het bestreden besluit nog steeds aanleiding heeft gezien om het verzoek om handhaving af te wijzen. Ten tijde van het primaire besluit (12 november 2021) was de termijn die in de waarschuwingsbrief aan het bedrijf gegeven was al geruime tijd verstreken. Het college heeft op de zitting gesteld dat op verzoek van het bedrijf de termijn uit de waarschuwingsbrief is verlengd en de termijn ten tijde van het primaire besluit nog liep. Het college heeft daarvan echter geen documentatie overgelegd en het college kon op de zitting ook niet aangeven of de termijn uit de waarschuwing op het moment van het bestreden besluit nog liep.

Artikel delen