Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bedrijf belanghebbende bij handhavingsverzoek inzake overtredingen bij andere concurrerende bedrijven?

Op 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645 deed de Afdeling een voor de rechtspraktijk interessante uitspraak of een concurrerend bedrijf belanghebbende is bij een handhavingsverzoek ten aanzien van gestelde overtredingen bij het concurrerende bedrijf. Eerder is er tegen het bedrijf van handhavingsverzoeker handhavend opgetreden. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij een rechtstreeks belang heeft bij handhaving bij zijn concurrenten. Hiertoe voert hij aan dat nu er bij zijn paardenhouderij wél gehandhaafd is en bij zijn concurrenten niet, een ongelijk speelveld is ontstaan. Volgens [appellant] ondervindt zijn paardenhouderij nadelige gevolgen van het uitblijven van handhavend optreden bij zijn concurrenten. Die concurrenten kunnen namelijk meer faciliteiten bieden dan [appellant]. Daarnaast hoeven zijn concurrenten niet dezelfde kosten te maken die hij heeft moeten maken ter legalisatie van zijn paardenhouderij, waardoor zij een aantrekkelijker concurrentiepositie hebben.

7 juli 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Bij brief van 1 maart 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen. [appellant] is één van de eigenaren van het perceel aan de [locatie 1] te Zwartewaal, waar hij de paardenhouderij "[naam]" exploiteert. Op dit perceel staan achttien stallen, waarvan er dertien worden verhuurd, een paardrijbak met mestopslag, vier paddocks en een schuur. Daarnaast huurt hij een perceel aan de Meeldijk te Zwartewaal. In 2021 is door het college handhavend opgetreden tegen de paardenhouderij van [appellant], vanwege de aanwezigheid van illegale paardrijbakken en lichtmasten en een overschrijding van het in het bestemmingsplan toegestane aantal vierkante meters aan buitenruimte. In een brief van 12 januari 2022 heeft [appellant] het college verzocht om ook handhavend op te treden tegen paardenhouderijen op 26 andere percelen wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. In zijn reactie op deze brief wijst het college het verzoek van [appellant] af. Het college stelt in deze reactie dat [appellant] geen belanghebbende is bij eventueel handhavend optreden, omdat zijn perceel te ver weg gelegen is van de 26 locaties en hij evenmin als concurrent kan worden aangemerkt. In zijn besluit op het hiertegen door [appellant] ingestelde bezwaar verklaart het college [appellant] niet-ontvankelijk, omdat hij geen belanghebbende is bij eventueel handhavend optreden. Hierdoor is het verzoek van [appellant] volgens het college geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en is de reactie van het college op zijn brief geen besluit in de zin van de Awb.[appellant] is het hiermee oneens. Hij vindt dat hij een concurrentiebelang heeft bij handhaving tegen de 26 locaties en daarom belanghebbende is. Daarnaast vindt hij dat hij ten opzichte van het perceel aan de [locatie 2] in Zwartewaal in ieder geval een belang heeft bij handhaving omdat hij een naastgelegen perceel huurt.

Voor de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet gehouden was een besluit op het handhavingsverzoek te nemen, is relevant of [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. In dat geval is het handhavingsverzoek te beschouwen als aanvraag waarop het college een besluit moet nemen.

In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder "belanghebbende" verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Een onderneming heeft een concurrentiebelang als zij bedrijfsactiviteiten ontplooit in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden. Degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende. De omstandigheid dat een onderneming een concurrentiebelang heeft, betekent dus niet per definitie dat hij belanghebbende is bij besluiten die betrekking hebben op die concurrent.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:518, onder 3.1, gaat de Afdeling er bij concurrenten in beginsel van uit dat feitelijke gevolgen (zoals omzetverlies), kunnen worden ondervonden indien de concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de voorziene activiteit. Voor de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten hanteert de Afdeling niet de correctie via het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’.

Van het uitgangspunt dat een concurrentiebelang in beginsel rechtstreeks is betrokken bij het besluit indien een concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied, kan alleen worden afgeweken als het uitgesloten is dat feitelijke gevolgen aanwezig zijn.

Concurrent: hetzelfde marktsegment?

Niet in geschil is dat de ondernemingen in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn. Hierna is daarom alleen de vraag aan de orde of de ondernemingen in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn.

Het incidenteel hoger beroep van het college richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat niet is uit te sluiten dat [appellant] als concurrent van één of meer op de percelen gevestigde paardenstallingen / ondernemingen kan worden aangemerkt. Het college stelt zich op het standpunt dat, voor zover er op de andere percelen sprake is van bedrijfsmatige paardenstallingen, deze niet in hetzelfde marktsegment vallen als de paardenstalling van [appellant]. Volgens het college is er namelijk een verschil tussen de aangeboden diensten en faciliteiten. Wat betreft de mogelijkheid tot pensionstalling, een dienst die zowel [appellant] als verschillende ondernemingen op andere percelen aanbieden, stelt het college zich op het standpunt dat er andere verschillen bestaan die maken dat er geen sprake is van hetzelfde marktsegment. Volgens het college verschilt de onderneming van [appellant] met die andere ondernemingen voor wat betreft het moment en hoe vaak de paarden naar buiten gaan, het soort stalling en de specifiek aangeboden diensten.

[appellant] is het ook oneens met deze overweging van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank hem met betrekking tot alle 26 percelen als concurrent had moeten aanmerken. Hiertoe voert hij aan dat op alle 26 percelen paardenhouderijen worden gehouden.

De onderneming van [appellant] is een paardenhouderij met vier paddocks, een rijbak en achttien stallen, waarvan er dertien worden verhuurd. Klanten huren een stal om hun eigen paard of paarden te huizen. De onderneming van [appellant] zorgt ervoor dat de paarden gevoerd worden. Het vervangen van het hooi en het uitmesten van de stallen is een verantwoordelijkheid van de klanten zelf. Klanten kunnen de faciliteiten op het perceel van [appellant] gebruiken om hun paard te borstelen of om op hun paard te rijden.

De enkele aanwezigheid van een paardenhouderij is onvoldoende om van hetzelfde marktsegment te kunnen spreken. Er is pas sprake van hetzelfde marktsegment wanneer er op een perceel ruimte voor het stallen van paarden wordt verhuurd én daarbij vergelijkbare diensten worden aangeboden. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] in hetzelfde marktsegment werkzaam is als de paardenhouderijen op de percelen aan de [locatie 3] en [locatie 4] in Zwartewaal en de paardenhouderij op het perceel aan de [locatie 5] in Vierpolders. Hiertoe overweegt de Afdeling dat op deze percelen paardenhouderijen worden gevoerd die vergelijkbare diensten aanbieden als de paardenhouderij van [appellant]. Er worden stallen verhuurd aan particulieren, maar er is geen sprake van een "full-service" pensionstalling, waarbij de onderneming de paarden volledig verzorgt en onderhoudt. Er worden faciliteiten, zoals een rijbak en paddock aangeboden, maar de klanten hebben zelf bepaalde verantwoordelijkheden wat betreft het vervangen van het hooi en het uitmesten van de stal. Er bestaat daarom een zodanige overlap tussen de door deze paardenhouderijen aangeboden diensten en die van [appellant], dat gesproken kan worden van hetzelfde marktsegment.

Voor de overige paardenhouderijen ten aanzien waarvan [appellant] om handhaving heeft verzocht geldt dit niet. De zogenaamde "full service" paardenhouderijen, waaronder Stal de Ronde, verschillen in aard, omvang en diversiteit van de aangeboden diensten zodanig van de paardenhouderij van [appellant] dat geen sprake is van hetzelfde marktsegment. Wat betreft de overige paardenhouderijen heeft het college na onderzoek geconstateerd dat niet is gebleken dat er stalruimte aan particulieren wordt verhuurd. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De door [appellant] overgelegde satellietfoto’s, waarop percelen zijn gemarkeerd met symbolen die aangeven dat er op een locatie een paardrijbak, stallen en/of paddocks/longeercirkels aanwezig zijn, zijn daarvoor onvoldoende.

De rechtbank is er, samengevat, terecht van uitgegaan dat er onder de diverse paardenhouderijen die [appellant] heeft genoemd, ook concurrenten zijn.

Rechtstreeks betrokken concurrentiebelang?

[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij een rechtstreeks belang heeft bij handhaving bij zijn concurrenten. Hiertoe voert hij aan dat nu er bij zijn paardenhouderij wél gehandhaafd is en bij zijn concurrenten niet, een ongelijk speelveld is ontstaan. Volgens [appellant] ondervindt zijn paardenhouderij nadelige gevolgen van het uitblijven van handhavend optreden bij zijn concurrenten. Die concurrenten kunnen namelijk meer faciliteiten bieden dan [appellant], zoals bijvoorbeeld een stapmolen. Daarnaast hoeven zijn concurrenten niet dezelfde kosten te maken die hij heeft moeten maken ter legalisatie van zijn paardenhouderij, waardoor zij een aantrekkelijker concurrentiepositie hebben.

Omdat de Afdeling onder 8.2 heeft vastgesteld dat [appellant] als concurrent kan worden aangemerkt van de paardenhouderijen op de percelen [locatie 3] en [locatie 4] in Zwartewaal en de [locatie 5] in Vierpolders, gaat de Afdeling er in beginsel van uit dat zijn concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij de eventueel te nemen besluiten die betrekking hebben op de ondernemingen op deze drie percelen. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als is uitgesloten dat er feitelijke gevolgen voor [appellant] zijn als gevolg van de eventueel te nemen besluiten. Naar het oordeel van de Afdeling kan dat evenwel niet worden uitgesloten. Zo kan bijvoorbeeld niet worden uitgesloten dat het uitblijven van handhavend optreden tegen de ondernemingen op de percelen [locatie 3] en [locatie 4] en [locatie 5] er toe leidt dat klanten van [appellant] overstappen naar zijn concurrenten vanwege het verdwijnen van faciliteiten bij zijn paardenhouderij, dan wel vanwege het doorberekenen van de kosten voor legalisatie van dergelijke faciliteiten aan de klanten.

De rechtbank heeft dus ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet is aan te merken als belanghebbende, en dat het college zijn handhavingsverzoek daarom terecht niet heeft opgevat als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Het oordeel van de rechtbank dat de brief van 1 maart 2022 geen besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt is om die reden eveneens niet juist.

Het betoog slaagt.

Persoonlijk belang Stal de Ronde aan de [locatie 2]?

[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij naast een concurrentiebelang ook een persoonlijk belang heeft bij handhaving tegen de paardenhouderij op de locatie [locatie 2] te Zwartewaal. Hiertoe voert hij aan dat deze locatie direct grenst aan een perceel dat hij huurt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onterechte vastgesteld dat er 600 meter afstand tussen de twee percelen ligt. Hij voert aan dat de percelen slechts worden gescheiden door een sloot van twee meter.

[appellant] huurt het perceel met kadastraal nummer Gemeente Briele G 274. Het is een groen perceel, zonder bebouwing. Aangrenzend liggen de percelen met kadastrale nummers G 234 en G 52, die worden gepacht door de eigenaar van de [locatie 2]. De paardenhouderij met de daarbij behorende voorzieningen aan de [locatie 2] bevindt zich niet op die gepachte percelen. Die paardenhouderij bevindt zich op het perceel met kadastraal nummer G 254. De afstand tussen het door [appellant] gehuurde perceel en dit perceel G 254 is ongeveer 200 meter.

Met de rechtbank komt de Afdeling tot het oordeel dat [appellant] geen persoonlijk belang heeft bij handhaving ten aanzien van het perceel aan de [locatie 2]. Het handhavingsverzoek ziet niet op de percelen die grenzen aan het door [appellant] gehuurde perceel. De voorzieningen waarop zijn verzoek ziet, bevinden zich namelijk niet op die gepachte, percelen. De enkele omstandigheid dat deze percelen door de eigenaren van het perceel [locatie 2] worden gepacht maakt niet dat [appellant] alsnog een persoonlijk belang heeft bij handhaving ten aanzien van de locatie [locatie 2].

Het betoog slaagt niet.

Artikel delen