Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort is om het gebouwde in de originele staat terug te brengen, te meer omdat zij een aanvraag om een omgevingsvergunning hebben ingediend. Zij stellen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2196, dat het vaste rechtspraak van de Afdeling is dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen.
De begunstigingstermijn strekt ertoe de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen (vergelijk de uitspraak van 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7685).
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat een termijn van twaalf weken vanaf het besluit van 8 april 2020 niet onredelijk is om aan de last te voldoen. Dat appellanten een aanvraag om een omgevingsvergunning hebben ingediend maakt dat niet anders. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is een begunstigingstermijn er namelijk niet op gericht om de mogelijke legalisering van niet vergunde activiteiten af te wachten, maar strekt deze ertoe om een termijn te stellen waarbinnen de overtreder de last onder dwangsom kan voorkomen door zelf aan de last te voldoen.