Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beoordeling handhavingsverzoek: Nevele-arrest heeft in dit geval geen gevolgen voor geldigheid milieunormen windpark

In de uitspraak van 16 mei 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:3051) oordeelt de Rechtbank Midden-Nederland dat een aan een omgevingsvergunning voor een windpark verbonden maatwerkvoorschrift zich niet leent voor exceptieve toetsing aan het Unierecht.

15 juni 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Om die reden missen de in het kader van het voorliggende geschil over een afgewezen handhavingsverzoek in stelling gebrachte Nevele-arrest en de daaropvolgende Delfzijl-uitspraak van de Afdeling in zoverre toepassing. Ter nadere regulering van de milieugevolgen van het betreffende windpark heeft het college van burgemeester en wethouders (“college”) maatwerkvoorschriften opgelegd. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Nevele-arrest van 25 juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:503) heeft geoordeeld dat voor de in Vlaanderen destijds geldende algemene regels voor windturbines een milieubeoordeling had moeten worden verricht in de zin van de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn). In de Delfzijl-uitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1395) heeft de Afdeling in een tussenuitspraak over een windpark in Delfzijl geoordeeld over de consequenties van het Nevele-arrest voor de Nederlandse situatie. Uit deze uitspraak volgt dat de Nederlandse windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (“Activiteitenbesluit”) en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling) eveneens op grond van de SMB-richtlijn een milieubeoordeling had moeten worden verricht, bij gebreke waarvan deze normen in de zaak over het windpark in Delfzijl buiten toepassing moesten worden gelaten. Voor wat betreft de vraag of het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak zouden moeten leiden tot het wegens strijd met het Unierecht onverbindend verklaren van de maatwerkvoorschriften voor het windpark in de voorliggende casus overweegt de rechtbank dat de maatwerkvoorschriften, anders dan in de aangehaalde casus, niet kwalificeren als algemeen verbindende voorschriften die zich lenen voor exceptieve toetsing aan het Unierecht. De rechtbank redeneert dat als eisers de onverbindendheid van de maatwerkvoorschriften aan de orde wilden stellen, zij ofwel beroep hadden moeten instellen tegen het besluit tot vaststelling van de maatwerkvoorschriften ofwel een verzoek hadden moeten indienen tot intrekking daarvan. Dit hebben eisers niet gedaan. Daarmee is ook niet voldaan aan één van de criteria uit het zogeheten Kühne & Heitz-arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2004, ECLI:EU:C:2004:17 om het handhavingsverzoek van eisers naar hun strekking breder uit te leggen door daarin ook een verplichting voor het college te lezen om de onherroepelijke maatwerkvoorschriften wegens strijd met het Unierecht in te trekken. Eén van deze criteria is namelijk dat het besluit onherroepelijk is geworden als gevolg van een uitspraak van een nationale rechter waartegen geen hoger beroep meer open staat. Daar is volgens de rechtbank in dit geval geen sprake van, omdat in deze zaak niet tot de hoogste rechter is geprocedeerd over het besluit tot vaststelling van de maatwerkvoorschriften. De rechtbank concludeert dat het handhavingsverzoek van eisers er niet toe kan leiden dat de rechtbank de maatwerkvoorschriften onverbindend of buiten toepassing verklaart vanwege strijd met het Unierecht. In de uitspraak van 16 mei 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:3052) oordeelt dezelfde rechtbank dat het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak in dit geval ook geen gevolgen hebben voor de in 2010 onherroepelijk verleende bouwvergunning voor het windpark, zodat het college terecht heeft geweigerd om over te gaan tot de intrekking ervan op grond van art. 2.33, eerste lid, onder a, Wabo.

Artikel delen