Op 2 oktober 2024 deed de Afdeling uitspraak in een nadeelcompensatiezaak waarin niet zozeer de inhoud centraal stond, maar wel twee afzonderlijke ontvankelijkheidskwesties voorlagen. De Afdeling toont zich hierbij een stuk burgervriendelijker dan het betrokken bestuursorgaan, het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel.
Wat was er aan de hand? Een maatschap bestaande uit vijf maten dient een verzoek om nadeelcompensatie in. Dit verzoek wordt afgewezen omdat het causaal verband ontbreekt. De maatschap is het hier niet mee eens en komt in (hoger) beroep tegen deze afwijzing op. Het (hoger) beroep wordt ingediend door slechts een van de maten en dus niet door de maatschap. Het dagelijks bestuur maakt hier in beroep een punt van, maar dit wordt gepasseerd door de rechtbank ook omdat het dagelijks bestuur aangeeft een inhoudelijk oordeel te wensen. Opvallend genoeg neemt het dagelijks bestuur in hoger beroep wel weer het standpunt in dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet is ingediend door de maatschap.
De Afdeling overweegt dat sprake is van een misvatting door de maatschap, maar gaat terecht niet mee in het betoog van het dagelijks bestuur. Kort gezegd overweegt de Afdeling dat geen sprake is van professionele rechtsbijstand en er geen aanwijzing is dat er binnen de maatschap onenigheid bestaat over het (hoger) beroep. Ook bestaat bij het dagelijks bestuur geen onduidelijkheid over wie de procespartij is. Dat het dagelijks bestuur de ontvankelijkheidsdiscussie in hoger beroep toch weer voert getuigt volgens de Afdeling van excessief formalisme, ook omdat het dagelijks bestuur in beroep heeft aangegeven juist een inhoudelijk oordeel te willen.
Ook bij de beantwoording van de tijdigheid van het hoger beroep toont de Afdeling zich welwillend. Alhoewel niet ter discussie staat dat het hoger beroep te laat is ingediend, heeft de maatschap voldoende twijfel gezaaid over de regelmatige bezorging van een afhaalbericht door PostNL. Omdat de rechtbank pas na afloop van de hogerberoepstermijn de uitspraak opnieuw stuurt en de maatschap vervolgens binnen afzienbare tijd alsnog hoger beroep indient, is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Ook dit oordeel kan worden gevolgd, alhoewel het wel de vraag is hoe de Afdeling zou hebben geoordeeld als de rechtbank de uitspraak binnen de hoger beroepstermijn opnieuw zou hebben verzonden.
Helaas voor de maatschap wordt het hoger beroep naar de inhoud toe ongegrond verklaard. Omdat de gronden van de maatschap in hoger beroep in essentie een herhaling inhouden van de beroepsgronden, volstaat de Afdeling met een verwijzing naar de rechtbankuitspraak. De Afdeling voegt daaraan nog wel toe dat in het geval het causaal verband door het bestuursorgaan wordt betwist, dit door een verzoeker om nadeelcompensatie moet worden bewezen. Het enkel ingaan op de (on)juistheid van de betwisting door het bestuursorgaan is niet voldoende.