Deze uitspraak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor een loods, aangevraagd door een exploitant van een sierteeltbedrijf in Leende, gemeente Heeze-Leende. Relevant was dat het geldende bestemmingsplan geen bouwwerken toestond op de gronden van appellante. Op het moment van de aanvraag was een nieuw bestemmingsplan vastgesteld dat bouwwerken wel toestond, maar dit plan was door de voorzieningenrechter van de Afdeling geschorst. Bijzonder detail is dat dit bestemmingsplan uitsluitend gericht was op het realiseren van deze loods.
Het college had de aanvraag afgewezen, omdat het niet wilde vooruitlopen op het oordeel van de Afdeling over het nieuwe bestemmingsplan waarmee de loods planologisch werd toegestaan. De rechtbank Oost-
Brabant verklaarde het beroep tegen dat besluit gegrond, omdat het college een zelfstandig oordeel diende te geven over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het aangevraagde tijdelijke bouwwerk.
De Afdeling verklaarde het daartegen door het college ingestelde hoger beroep ongegrond. Het college kon bij de afwijzing niet volstaan met de stelling dat – zolang over het nieuwe bestemmingsplan niet door de Afdeling was beslist – niet kon worden uitgegaan van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plaatsen van bouwwerken op de gronden van de aanvrager.
Uiteraard is het zo dat het college niet kon verwijzen naar het geschorste bestemmingsplan als ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning. Dat ontslaat het college echter niet van de plicht om zelf een oordeel te geven over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de aanvraag. Overigens had het college de vergunning inmiddels verleend.
Deze uitspraak kan in de sleutel worden geplaatst van de Tegelenjurisprudentie. Als op basis van een nieuw bestemmingsplan, dat nog ter beoordeling bij de Afdeling ligt, een bouwvergunning wordt verleend, leidt de vernietiging van het bestemmingsplan niet tot vernietiging van de bouwvergunning. Het bestemmingsplan is immers vastgesteld, daarmee in werking getreden en vormt dan het toetsingskader voor aan te vragen bouwvergunningen. Dat ligt genuanceerder als, tijdens de primaire of bezwaarbesluitvorming over de omgevingsvergunning, een verzoek tot schorsing van het onderliggende bestemmingsplan wordt ingediend. Het bevoegd gezag mag dan niet beslissen op het bezwaar tegen de omgevingsvergunning, totdat op het schorsingsverzoek is beslist. In zoverre heeft het college het keurig gedaan: op 26 februari 2021 is het verzoek geschorst en op 6 april 2021 is de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunning genomen.
Waar het college de mist ingaat, is bij de motivering van de beslissing op bezwaar. De achterliggende gedachte klopt wel: er kan geen vergunning worden verleend op basis van het geschorste bestemmingsplan. Door de schorsing herleeft echter het eerdere bestemmingsplan en moet een beslissing worden genomen op basis van dat bestemmingsplan. Wat het college hier heeft gedaan, is in feite een weigering om te beslissen en dat kan niet.