Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Concreet zicht op legalisering en omgevingsplanwijziging op aanvraag

Op 1 juli 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:2567 heeft de rechtbank Noord-Nederland een voor de handhavingspraktijk onder de Omgevingswet erg relevante uitspraak gedaan waarbij aan de orde komt wanneer er precies gesproken kan worden van concreet zicht op legalisering bij een aanvraag voor een omgevingsplanwijziging.

4 July 2025

Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de last onder dwangsom die aan verzoekster is opgelegd om de bedrijfsmatige opvang van dieren te beëindigen. Het college heeft op 22 mei 2024 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster. Derde-partij heeft op 15 september 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen verzoekster omdat op het perceel aan de [adres] in [woonplaats], bedrijfsmatige activiteiten worden verricht die in strijd zijn met het bestemmingsplan Buitengebied. Het gaat om het houden en opvangen van verschillende dierensoorten, waaronder verschillende vogelsoorten, honden en katten.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Zij heeft het college op 22 november 2024 verzocht om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen of op te schorten omdat zij op 28 oktober 2024 een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van het omgevingsplan om de bestaande situatie te legaliseren.

Het college heeft op 4 februari 2025 het bezwaar van verzoekster tegen de last onder dwangsom gegrond verklaard en het besluit met een aanvullende motivering in stand gelaten. Het college heeft bepaald dat uiterlijk 21 mei 2025 de situatie op het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan moet worden gebracht.

Het college heeft het verzoek om verlenging of opschorting van de begunstigingstermijn op 10 april 2025 afgewezen omdat er nog geen aanvraag tot het wijzigen van het omgevingsplan is ontvangen. De ingediende stukken betreffen volgens het college concept-stukken en worden beoordeeld in de vooroverlegprocedure.

Het college heeft op 20 mei 2025 aan verzoekster kenbaar gemaakt een negatieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het conceptverzoek tot wijzing van het omgevingsplan. Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een overtreding en er geen redenen zijn om van handhaving af te zien. Hetgeen op 28 oktober 2024 is ingediend, is volgens het college geen aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan maar een aanvraag met het oog op ambtelijk vooroverleg. Er missen tot op heden een paar stukken waardoor er geen goede beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locatie kan worden gemaakt. Op 17 juni 2025 zijn er nieuwe stukken ingediend maar ook die zijn onvolledig.

De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Daarvoor is nodig dat een ontwerpbestemmingsplan, of ontwerpwijziging voor het omgevingsplan ter inzage is gelegd (ABRvS 25 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3040) en daarvan is nog geen sprake.

Volgens verzoekster is handhaving wel onevenredig, omdat zij in een vergevorderde fase van legalisatie zit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het op zichzelf denkbaar dat een vergevorderd legalisatietraject handhaving onevenredig maakt, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Verzoekster is al vanaf 2019 op de hoogte van de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Zij heeft weliswaar een daartoe gespecialiseerd bureau ingeschakeld en in juli 2020 een eerste concept-bestemmingsplan overgelegd, maar tot op heden is er nog geen ontwerp ter inzage gelegd voor zienswijzen. Het college heeft zelfs aangegeven een negatieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek. Uit het dossier en uit de toelichting op de zitting blijken zowel het college als verzoekster niet erg voortvarend te hebben gehandeld in het proces om tot legalisatie van de strijdige situatie te komen. Zo heeft verzoekster na het opleggen van de last onder dwangsom op 22 mei 2024, pas op 28 oktober 2024 een concept-omgevingsplan overgelegd aan het college. En het college maakt pas op 10 april 2025, in het besluit tot afwijzing van het verzoek tot verlenging of opschorting van de begunstigingstermijn, bekend het verzoek van 28 oktober 2024 niet als een aanvraag aan te merken. Dit terwijl het college in de bijlage bij het bestreden besluit van 4 februari 2025, het stuk van 28 oktober 2024 nog aanmerkt als een aanvraag om wijziging van het omgevingsplan. Dat ook het college niet voortvarend heeft gehandeld acht de voorzieningenrechter echter onvoldoende om te oordelen dat handhaving in dit geval onevenredig is. Het bewaken van de voortgang in die procedure is (mede) een verantwoordelijkheid van verzoekster zelf.

Artikel delen