Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Concurrentiebelang is in beginsel rechtstreeks betrokken bij besluit over concurrent, tenzij feitelijke gevolgen voor klagende onderneming geheel ontbreken

11 juli 2024

Samenvatting

Samenvatting

In haar uitspraak van 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2645) oordeelt de Afdeling dat de rechtbank in navolging van het college van burgemeester en wethouders (“college”) appellant in zijn hoedanigheid van exploitant van een paardenhouderij ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) bij diens verzoek om handhavend optreden bij 26 andere paardenhouderijen, omdat niet kan worden uitgesloten dat het uitblijven van handhavend optreden feitelijke gevolgen voor zijn bedrijfsvoering heeft. Om diezelfde reden hebben de rechtbank en het college het handhavingsverzoek ten onrechte niet opgevat als een ‘aanvraag’ (in de zin van art. 1:3, derde lid, Awb) en de bestuurlijke (afwijzende) reactie daarop als een appellabel besluit. Aanleiding om op te komen tegen het afgewezen handhavingsverzoek is de vrees van appellant dat een deel van zijn klanten als gevolg van het doorberekenen van de kosten voor legalisatie van de paardrijbakken, lichtmasten en buitenruimte op zijn perceel zal overstappen naar een concurrerende paardenhouderij die vanwege het uitblijven van handhavend optreden blijft gevrijwaard van een soortgelijke kostenverhoging. De Afdeling overweegt dat een onderneming een concurrentiebelang heeft als zij bedrijfsactiviteiten ontplooit in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden. De omstandigheid dat een onderneming een concurrentiebelang heeft, betekent volgens de Afdeling niet per definitie dat hij belanghebbende is bij besluiten die betrekking hebben op die concurrent; dit geldt enkel voor een concurrentiebelang dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. De Afdeling gaat er bij concurrenten in beginsel vanuit dat feitelijke gevolgen (zoals omzetverlies) kunnen worden ondervonden, indien de concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de voorziene activiteit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:518). Voor de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten hanteert de Afdeling niet de correctie via het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’; van het uitgangspunt dat een concurrentiebelang in beginsel rechtstreeks is betrokken bij het besluit indien een concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied, kan alleen worden afgeweken als het is uitgesloten dat feitelijke gevolgen aanwezig zijn. Omdat een deel van de andere paardenhouderijen net als appellant ruimte voor het stallen van paarden verhuurt én daarbij vergelijkbare diensten als appellant aanbiedt, is appellant volgens de Afdeling werkzaam in ‘hetzelfde marktsegment’ als deze andere paardenhouderijen (die daarom kwalificeren als concurrenten). Voor een andere groep (‘full service’-) paardenhouderijen is dat niet het geval, omdat de aard, omvang en diversiteit van de aangeboden diensten teveel verschilt van de diensten die appellant aanbiedt. Omdat niet kan worden uitgesloten dat het uitblijven van het door appellant gewenste handhavend optreden tegen diens concurrenten feitelijke gevolgen voor appellant heeft, concludeert de Afdeling dat het concurrentiebelang van appellant rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit.

Artikel delen