Soms kan een juridische procedure ook een leerproces zijn. Een gemeente wordt ‘per seconde wijzer’. In het geval van de gemeente Heerlen duurde ruim twee jaar. Het college van deze gemeente legt namelijk op 14 juni 2022 een last onder dwangsom op aan de eigenaar van een pand in die gemeente omdat in het pand arbeidsmigranten verblijven.
Het gebruik is in strijd met het door de raad vastgestelde voorbereidingsbesluit ter voorbereiding van het paraplubestemmingsplan “Woningsplitsing en kamerbewoning”. In de beslissing op bezwaar wijzigt het college de motivering van het dwangsombesluit. Het gebruik van het pand moet worden aangemerkt als het verstrekken van logies in plaats van kamerverhuur. Omdat het gebruik voor logies in strijd is met het bestemmingsplan “Heerlen Zuid” heeft het college geen reden gezien om in de beslissing op bezwaar in te gaan op de bezwaren. Deze waren immers gericht op het gebruik van het pand voor kamerverhuur.
De rechtbank maakt korte metten met de gang van zaken door de gemeente Heerlen. De rechtbank stelt dat er sprake is van kamerbewoning en vernietigd het besluit wegens een motiveringsgebrek. Het college volhardt in haar standpunt en trekt op 3 oktober 2023 het dwangsombesluit in voor zover dat ziet op kamerverhuur en handhaaft het besluit voor zover dat ziet op het verstrekken van logies.
Gelet op het bepaalde in 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buigt de Afdeling zich over het geheel aan juridische schermutselingen nadat het college in hoger beroep gaat. De Afdeling pelt het hoger beroep van het college feilloos af. De bestemming van het perceel is in het bestemmingsplan “Gemengd” en hierin is onder andere ‘wonen’ toegestaan. Omdat in het bestemmingsplan het begrip “woondoeleinden” niet is gedefinieerd moet aangesloten worden bij wat in het normale spraakgebruik verstaan wordt onder “bedoeld voor wonen”. Op dit leerstuk is al vaker door de Afdeling ‘gekauwd’. Hieruit blijkt dat onder ‘wonen’ diverse uiteenlopende vormen van huisvesting wordt begrepen en dus ook kamerbewoning. Uit de rechtspraak blijkt voorts dat “wonen” een zekere mate van duurzaamheid vereist en dat een verblijf korter dan zes maanden op zichzelf ook duurzaam kan zijn. (o.a. ECLI:NL:RVS:2020:2206)
En dan nu het slotstuk. Sinds januari 2022 wordt het pand gebruik voor huisvesting van arbeidsmigranten. De Afdeling is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verblijf van de arbeidsmigranten in het pand geen woonkarakter heeft. De stelling dat in de kamers in het pand twee personen verblijven die elkaar in de meeste gevallen niet kennen, is daarvoor niet voldoende. Die situatie betekent niet dat een verblijf niet duurzaam kan zijn. Ook een constructie waarbij de werkgever of het uitzendbureau de kamers beschikbaar stelt en de arbeidsmigranten de kamers gemiddeld na vier tot zes maanden weer verlaten, maakt niet dat een verblijf onvoldoende duurzaam is om van wonen te mogen spreken. Alle feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat het verblijf van de arbeidsmigranten niet alleen gericht is op overnachten, zoals bij een pension, maar vergelijkbaar is met kamerbewoning door studenten. Bij logies behorende faciliteiten als een receptie, een nachtregister, maaltijdverstrekking en schoonmaak- en wasdiensten ontbreken. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat het gebruik van het pand is te beschouwen als kamerbewoning, dat dit gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat het besluit op bezwaar in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd is.