De Hoge Raad heeft vanochtend het langverwachte tweede Didam-arrest[1] gewezen waarin de Hoge Raad antwoord geeft op een aantal rechtsvragen die na het wijzen van het eerste Didam-arrest[2] zijn ontstaan en zowel in de literatuur als de rechtspraak de gemoederen bezighield. Hieronder volgt een korte samenvatting van de rechtsvragen en de rechtsregels uit het tweede Didam-arrest.
Zijn de rechtsregels uit het Didam-arrest ook van toepassing op overheidshandelen dat heeft plaatsgevonden vóórdat het Didam-arrest is gewezen?
De Hoge Raad oordeelt bevestigend. De in het Didam-arrest geformuleerde rechtsregels zijn op grond van artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gelet op de aard en achtergrond van die regels bestaat er geen aanleiding om de temporele reikwijdte van de Didamregels te beperken.
Wat zijn de rechtsgevolgen wanneer het overheidslichaam in strijd heeft gehandeld met de regels uit het Didam-arrest?
De Hoge Raad oordeelt dat het handelen in strijd met de regels uit het Didam-arrest niet leidt tot nietigheid van de overeenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW omdat de regels gebaseerd zijn op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dus geen strijd oplevert met een dwingende wetsbepaling. Daarnaast hebben de Didamregels volgens de Hoge Raad ook niet de strekking om de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Een (koop)overeenkomst die in strijd met de Didamregels is gesloten is dan ook niet nietig of vernietigbaar.
Wel is het zo dat wanneer een overheidslichaam in strijd handelt met de Didamregels in beginsel onrechtmatig handelt jegens een (potentiële) gegadigde die bij de verkoop ten onrechte geen gelijke kans heeft gekregen. Dit brengt met zich mee dat een overheidslichaam op die grond schadeplichtig kan zijn. Ook kan, zolang er nog geen overeenkomst is gesloten of zolang de levering nog niet heeft plaatsgevonden, onder omstandigheden de gegadigde vorderen het overheidslichaam wordt verboden om tot verkoop of levering over te gaan.
Zijn de Didamregels ook van toepassing wanneer het overheidslichaam een plan heeft ontwikkeld waaraan slechts één partij zou kunnen voldoen?
De Hoge Raad oordeelt bevestigend. De rechtsregels uit het Didam-arrest bieden overheidslichamen ruimte om ontwikkelingsplannen en ruimtelijke plannen vast te stellen. Ook wanneer het overheidslichaam een plan vaststelt waaraan volgens hem slechts één partij zou kunnen voldoen, is het overheidslichaam verplicht om de rechtsregels uit het Didam-arrest toe te passen. Dit houdt (onder andere) in dat het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend moet maken dat eenieder daarvan kennis kan nemen. Daarnaast moet het overheidslichaam motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
[1] HR 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1661.
[2] HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778.