Uit de Afdelingsuitspraak van 24 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4528) volgt dat het vastleggen van de einddatum van een bewonersparkeervergunning in het digitale systeem in dit geval moet worden aangemerkt als een appellabel besluit (in de zin van art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht, “Awb”).

Het college had de betreffende parkeervergunning gedeactiveerd, omdat de vergunninghouder de verschuldigde parkeerbelasting niet op tijd had voldaan. Volgens het college was geen sprake van een appellabele beslissing, omdat de registratie van de einddatum van de vergunning een geautomatiseerde, feitelijke handeling is die rechtstreeks volgt uit het niet langer voldoen aan de voorwaarden van de lokale Parkeerverordening (die onder meer tijdige betaling van de verschuldigde parkeerbelasting voorschrijft). De Afdeling oordeelt anders en stelt vast dat een parkeervergunning vervalt door het verstrijken van de geldigheidsduur. Die is bepaald op zes maanden, wanneer - zoals in casu - deze niet stilzwijgend wordt verlengd vanwege het niet langer voldoen aan de voorwaarden van de Parkeerverordening. Bij beantwoording van de vraag of de digitale registratie van de einddatum van de parkeervergunning in dit geval een besluit is, is volgens de Afdeling bepalend of deze gericht is op rechtsgevolg. Daarvan is sprake als een bestuursorgaan een verandering beoogt in een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak. Naar het oordeel van de Afdeling is de (aan de registratie voorafgaande) vaststelling dat de vergunninghouder vanwege het niet tijdig voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting niet in aanmerking komt voor een (stilzwijgende) verlenging op rechtsgevolg gericht, namelijk het vervallen van de parkeervergunning na het verstrijken van de geldigheidsduur. Daarmee is sprake van een appellabel besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Dat de daaropvolgende registratie van de einddatum van de vergunning in het digitale overzicht van de accountgegevens van de vergunninghouder een geautomatiseerde feitelijke handeling is, maakt dit volgens de Afdeling niet anders: naar het oordeel van de Afdeling is hiermee in dit geval het besluit van het college om de parkeervergunning niet te verlengen schriftelijk vastgelegd (in de zin van art. 1:3 Awb).