Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Doorbreking strafrechtelijke immuniteit lagere overheid alleen bij gedragingen die al dan niet opzettelijk inbreuk maken op het recht op leven (als bedoeld in art. 2 EVRM)

11 juli 2024

Samenvatting

Samenvatting

In het arrest van 2 juli 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1109) oordeelt de economische kamer van het Gerechtshof Den Haag dat doorbreking van de strafrechtelijke immuniteit van een lagere overheid enkel aan de orde is bij gedragingen die een inbreuk maken op het in art. 2 EVRM beschermde recht op leven. Omdat een dergelijk verwijt de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente in dit geval niet kan worden gemaakt, is er geen plaats voor strafrechtelijke vervolging. De inzet van het aan dit oordeel ten grondslag liggende geschil was de vraag of de gemeente in kwestie strafrechtelijk kon worden vervolgd voor het jarenlang niet adequaat reageren op de onrechtmatige uitstoot van de kankerverwekkende stof ethyleenoxide bij een bedrijf dat medische apparatuur en kleding steriliseert. Het Gerechtshof overweegt dat strafrechtelijke vervolging van een lagere overheid, zoals in dit geval de gemeente, rechtens alleen mogelijk is (i) voor zover geen sprake is van gedragingen niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht (hoofdstuk 7 Grondwet) óf (ii) indien wel sprake is van zulke gedragingen, deze gedragingen - opgevat als het niet adequaat reageren van de overheid in gevallen, waarin sprake is van ‘a real and immediate risk to the life’ van personen (vgl. het arrest van het EHRM van 16 oktober 2003, zaaknummer 55723/00, Fadeyeva/Rusland) - al dan niet opzettelijk een inbreuk maken op het recht op leven, zoals bedoeld in art. 2 EVRM in de betekenis die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) daaraan in zijn rechtspraak heeft gegeven (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:765, Trafigura/Probo Koala). Ook het niet-vervolgen en bestraffen van publiekrechtelijke rechtspersonen vanwege de hen toekomende strafrechtelijke immuniteit kan een schending van art. 2 EVRM opleveren en leiden tot doorbreking van die immuniteit, namelijk indien als gevolg van ernstige nalatigheid van de betrokken overheidsinstanties - en derhalve: toe te rekenen schuld als gevolg van meer dan een beoordelingsfout of onvoorzichtigheid - dodelijke slachtoffers vallen of burgers (binnen de context van gevaarlijke situaties) aan levensbedreigende risico’s worden blootgesteld.

Aan de door de advocaat-generaal in diens conclusie aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad in de zogenoemde Urgenda-zaak (arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006), alsmede aan de uitspraak van het EHRM van 9 april 2024 in de zaak van de Verein KlimaSeniorinnen Schweiz e.a. t. Zwitserland (applicatienummer 53600/20), komt bij de beantwoording van de hier voorliggende vraag of de strafrechtelijke immuniteit van de verdachte gemeente dient te worden doorbroken naar het oordeel van het hof geen betekenis toe, nu deze - civielrechtelijke - uitspraken geen betrekking hebben op die vraag, maar op de vraag welke verantwoordelijkheid de Staat mede op grond van de artikelen 2 en 8 EVRM heeft in relatie tot het optreden tegen gevaarlijke klimaatverandering. Hoewel de aan de gemeente verweten gedragen - te weten: het toestaan of niet beëindigen van dan wel niet optreden tegen niet vergunde emissies van ethyleenoxide - een exclusieve overheidstaak is, zijn de conclusies uit diverse onderzoeksrapporten over de gezondheidsrisico’s van ethyleenoxide in het algemeen zijn en (de ernst van) de gevolgen van het emitteren van die stof via de zogenaamde calamiteitenpijp van het bedrijf in kwestie in het bijzonder niet eenduidig. Omdat rechtens niet worden vastgesteld dat sprake is of is geweest van ‘a real and immediate risk to the life’ van omwonenden en personen werkzaam in omliggende bedrijven, dwingt art. 2 EVRM naar het oordeel van het Gerechtshof niet tot doorbreking van de strafrechtelijke immuniteit respectievelijk tot strafrechtelijke vervolging van de gemeente (en komt het Gerechtshof dus ook niet toe aan de vraag of sprake is geweest van strafbare, ernstige nalatigheid aan de kant van de gemeente).

Artikel delen