Aan eiser is een last onder dwangsom opgelegd, omdat eiser zonder de vereiste omgevingsvergunning in een boom tegen de erfgrens een boomhut heeft gebouwd. Volgens het college is dit in strijd met art. 5.1, lid 1, onder a, Omgevingswet. De last houdt in dat eiser de overtredingen van art. 5.1, lid 1 Ow moet beëindigen en beëindigd moet houden. Eiser kan dat doen, door de boomhut uit de boom op zijn perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser niet, niet volledig of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 1.500,- per constatering per week met een maximum van € 6.000,-. Eiser heeft tegen de last onder dwangsom geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.

Eiser betwist dat er dwangsommen zijn verbeurd. Volgens eiser mocht hij erop vertrouwen dat als hij de boomhut zou verwijderen, de dwangsommen niet zouden verbeuren. Het college heeft eiser in de last geboden de overtreding te beëindigen en beëindigd te (doen) houden. Het college heeft daarbij duidelijk gemaakt dat eiser dat kan doen door de boomhut uit de boom te verwijderen en verwijderd te houden. Dat heeft hij gedaan, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overtreding niet is beëindigd. Zoals door eiser ter zitting is erkend, heeft hij drie steunbalken van de boomhut niet verwijderd. Eiser heeft de boomhut (de constructie) dus niet volledig verwijderd en een deel van de boomhut gebruikt voor de constructie van het kabouterverblijf. Het had voor eiser duidelijk moeten zijn dat met de boomhut de volledige constructie werd bedoeld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het gaat om een constructie die in zijn geheel is gebouwd en waarvan alle onderdelen functioneel en bouwkundig onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Gelet op het voorgaande heeft eiser de dwangsommen dus verbeurd.
Had het college van invordering moeten afzien?
Volgens vaste rechtspraak moet bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
De rechtbank oordeelt dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.