De invoering van de Omgevingswet heeft gezorgd voor een verschuiving van het toetsingskader voor besluiten tot het wijzigen van omgevingsplannen. In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5222) wordt voor het eerst expliciet duidelijk gemaakt hoe dit nieuwe toetsingskader eruitziet. De uitspraak biedt daarnaast inzicht in het gebruik van TAM-IMRO als tijdelijk technisch alternatief.
In deze blog staat Madelon Boes stil bij de vraag of de verschuiving van het toetsingskader óók een wijziging in de werkwijze van de Afdeling teweegbrengt.
De onderhavige zaak betrof een wijziging van het omgevingsplan van Aalsmeer. Het college stelde een TAM-IMRO omgevingsplan vast, waarmee een correctie werd aangebracht op eerdere planregels en waarin een voorrangsregel werd opgenomen. Een omwonende voerde aan dat de wijziging zijn plannen voor de exploitatie van een jachthaven zou doorkruisen vanwege de nabijheid van woningen.
De Afdeling oordeelde echter dat de wijziging geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk maakte ten opzichte van het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016". Dit betekent dat de vraag of woningbouw nadelige gevolgen heeft voor de jachthaven niet meer aan de orde kon komen, aangezien hierover eerder had moeten worden geprocedeerd. Dit oordeel bevestigt dat de Afdeling haar rol beperkt tot de beoordeling van het voorliggende besluit.
Waar onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het begrip "goede ruimtelijke ordening" centraal stond, is dit onder de Omgevingswet vervangen door de norm van "een evenwichtige toedeling van functies aan locaties" (ETFAL). Dit begrip laat meer beleidsruimte aan het bestuursorgaan om een belangenafweging te maken, maar roept óók vragen op vanwege de open norm.
De Afdeling oordeelt in haar uitspraak dat zij niet zelfstandig bepaalt of sprake is van ETFAL; zij beoordeelt slechts of het besluit juridisch correct is en of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen daarvan. Deze benadering sluit aan bij eerdere rechtspraak onder de Wro. Net als bij "een goede ruimtelijke ordening" beoordeelt de Afdeling aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden, zonder zelf op de stoel van de gemeente te gaan zitten. Dit bevestigt de continuïteit in de werkwijze van de Afdeling, ook al verschilt de terminologie.
In de uitspraak wordt bovendien duidelijk hoe TAM-IMRO als tijdelijk technisch alternatief wordt toegepast. Gemeenten kunnen hiermee wijzigingen doorvoeren met behulp van oude standaarden uit de Wro, terwijl zij voldoen aan de eisen van de Omgevingswet. Echter, een TAM-IMRO wijziging moet net als reguliere wijzigingen voldoen aan ETFAL. Dit onderstreept dat technische alternatieven geen vrijstelling bieden van de inhoudelijke eisen.
De uitspraak laat zien dat de overgang naar de Omgevingswet een nieuw beoordelingskader introduceert, maar dat de werkwijze van de Afdeling grotendeels onveranderd blijft. Hoewel het begrip ETFAL meer beleidsruimte biedt, blijft de Afdeling de rechtmatigheid van besluiten toetsen aan de hand van aangevoerde beroepsgronden. Deze consistentie biedt houvast in een tijd waarin de wetgeving rondom ruimtelijke ordening ingrijpend is gewijzigd.