In de uitspraak ABRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5257 is weer eens de situatie aan de orde dat een last onder dwangsom onherroepelijk is geworden en bij de invorderingsprocedure de rechtmatigheid van de onherroepelijke last aan de orde wordt gesteld. Dit kan enkel in uitzonderlijke gevallen. Zie een eerdere post van mij hierover:
Beroep op evidente onrechtmatigheid onherroepelijke last onder dwangsom bij invorderingsprocedure slaagt wederom niet
Dat het gebruik van de schuur op perceel 2 al langere tijd plaatsvond, is een grond die aangevoerd had kunnen worden tegen de last onder dwangsom. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen.
Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, onder 2.2.
Het langere tijd gebruiken van de schuur voor de opslag is naar het oordeel van de Afdeling niet aan te merken als uitzonderlijk geval.
YS: als de last onder dwangsom niet onherroepelijk zou zijn zou er wellicht meer ruimte kunnen zijn om dit aspect aan de orde te stellen. In een recente uitspraak, ABRvS 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3097 (uitspraak 'tea for two-balkons') is het in bijzondere omstandigheden onevenredig om na zeer lange tijd (20 jaar) te gaan handhaven.