Voorgeschiedenis . Op 27 juni 2019 heeft partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van het aantal melkkoeien in de bestaande rundveestal van 170 naar 340. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het geldende bestemmingsplan” en “het oprichten van een inrichting” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en e van de Wabo.
Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het college aan partij een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het aantal melkkoeien in de stal op het perceel (hierna: locatie 1) te Mastenbroek. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de uitbreiding niet in strijd is met het bestemmingsplan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de geluidstoename ten opzichte van de bestaande situatie dusdanig gering is dat de woon-en leefsituatie van appellante niet onevenredig wordt aangetast. Appellante stelt vervolgens hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. Ik zal kort ingaan op twee gronden die appellante heeft aangehaald in het hoger beroep; de grondgebondenheid en de geluidsoverlast.
Ten eerste betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskent dat de activiteiten van partij niet als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ingevolge artikel 1.59 van de planregels, kunnen worden aangemerkt. Het gebruik van de gronden is in zoverre in strijd met het bestemmingsplan en voor die afwijking is geen omgevingsvergunning verleend. Zij stelt dat wanneer er niet alleen melkrundvee, maar ook geiten worden gehouden, er moet worden beoordeeld of het gehele bedrijf grondgebonden is. Volgens appellante kan het bedrijf van partij niet voldoen aan de criteria voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (artikel 1.59 van de planregels), omdat er onvoldoende grond beschikbaar is voor de beweiding van de koeien en geiten, niet inzichtelijk is gemaakt dat de mestafzet hoofdzakelijk op eigen grond zal plaatsvinden en niet inzichtelijk is gemaakt dat met producten van plaatselijke eigen grond zal worden voorzien in de voederbehoefte.
Ten tweede betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting op haar woning. Zij voert daartoe aan dat de geluidsrapporten, uitgevoerd door G&O Consult in 2019 en 2021, die aan de omgevingsvergunning en de aanvullende motivering ten grondslag zijn gelegd op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd. Appellante heeft een rapport van SPA WNP van 23 maart 2022 overlegd waarin is geconcludeerd dat de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden overschreden. Naar aanleiding van dit rapport heeft de Afdeling de STAB verzocht om een deskundigenrapport uit te brengen over de representativiteit van onder meer de resultaten van G&O 2019. De conclusie van dit rapport is kort gezegd dat de geluidsrapporten die aan de omgevingsvergunning en de aanvullende motivering ten grondslag zijn gelegd op een aantal punten niet representatief zijn en dat de geluidsvoorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden niet naleefbaar zijn. Naar aanleiding van dit rapport heeft partij een nieuw rapport (G&O 2023) ingediend waarin een aantal invoergegevens zijn aangepast. Ook uit dit rapport volgt dat de geluidsvoorschriften van de omgevingsvergunning niet naleefbaar zijn. Het college heeft hierop een voorstel gedaan om die vergunningsvoorschriften aan te passen zodat de geluidsgrenswaarden voor de woning van appellante worden verhoogd tot de waarden die zijn berekend in het G&O 2023 rapport.
De afdeling oordeelt dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat de activiteiten van het agrarische bedrijf van partij kunnen worden aangemerkt als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. O.a. omdat het college niet heeft gemotiveerd dat de geitenhouderij voldoet aan de criteria die zijn neergelegd in 1.59 van de planregel over de mestafzet en het voorzien in de voederbehoefte van de geiten. Dit betekent dat er dus niet van kan worden uitgegaan dat het agrarische bedrijf grondgebonden is. Het betoog van appellante slaagt.
De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de STAB. De Afdeling volgt appellante in haar betoog dat de geluidrapporten niet aan de omgevingsvergunning en de aanvullende motivering daarvan ten grondslag kunnen worden gelegd. De omgevingsvergunning is onzorgvuldig voorbereid en dit gebrek is niet hersteld met de aanvullende motivering.
De Afdeling stelt vast dat de voorgestelde geluidvoorschriften een hogere geluidbelasting toestaan op niet alleen de woning van appellante maar ook op een aantal andere nabijgelegen woningen. Het is hierdoor mogelijk dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. De Afdeling ziet alleen al daarom geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Het betoog van appellante slaagt.
De afdeling oordeelt dat het hoger beroep van appellante gegrond is. Het college dient daarom een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.