Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht bestemmingsplan

In de uitspraak ABRvS 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4502 was een geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan aan de orde (hetgeen niet zo heel veel voorkomt).

6 november 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Appellanten geven aan dat het gebruiksovergangsrecht uit het bestemmingsplan van toepassing is. Daarvoor achten zij van belang dat de wooneenheden al ruim 30 jaar, dus lang voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 16 december 2013, en zonder onderbreking bewoond zijn geweest. Bij de aankoop van het bedrijfspand waren alle voorzieningen, behalve de keukens in wooneenheid 2 en 3, al aanwezig. Ook deze keukens zijn echter vóór de inwerkingtreding van het plan gerealiseerd.

Appellanten wijzen er daarnaast op dat er sinds de aankoop van het pand gemeentelijke belasting onder de noemer "bedrijfswoning" is betaald. Dit is ook erkend door de gemeente in een brief van 23 september 2013 naar aanleiding van een bezwaar tegen de WOZ-waarde van het pand.

Verder wijzen zij er op dat de bezwaarschriftencommissie ook heeft geconcludeerd dat het gebruiksovergangsrecht van toepassing is.

Artikel 30.2 van de planregels luidt:

"a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 30 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 30 lid 2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten."

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:113, onder 10.5, rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is.

De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 30.2 van de planregels de peildatum voor de werking van het overgangsrecht 16 december 2013 is, aangezien het bestemmingsplan op die datum in werking is getreden. De Afdeling beoordeelt hierna of aannemelijk is gemaakt dat de met het plan strijdige bewoning vóór deze peildatum is aangevangen en daarna, tot 8 april 2020, niet meer dan één jaar is onderbroken en niet naar aard of omvang is vergroot. Omdat in de last onder dwangsom voor beide wooneenheden een afzonderlijke dwangsom is opgenomen, beoordeelt de Afdeling per wooneenheid of het gebruiksovergangsrecht daarop van toepassing is.

De Afdeling stelt op basis van de door appellanten overgelegde huurovereenkomsten vast, dat in wooneenheid 2 vóór de peildatum een huurder woonde. Op de zitting hebben appellanten verklaard dat deze huurder geen werkzaamheden uitvoerde voor Mployment Housing B.V. Dit is door het college niet weersproken, en de Afdeling ziet ook anderszins geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Deze bewoning is voortgezet na de peildatum, tot december 2014. Toen is appellant B als bewoner van het [locatie] geregistreerd in de Basisregistratie Personen en in wooneenheid 2 gaan wonen. Hij heeft daar in ieder geval tot 8 april 2020, de datum van de besluiten op bezwaar, gewoond. Het is de Afdeling verder niet gebleken dat deze bewoning na de peildatum meer dan één jaar is onderbroken of dat het gebruik van deze wooneenheid is uitgebreid of geïntensiveerd. Naar het oordeel van de Afdeling is het daarom aannemelijk dat wooneenheid 2 op de peildatum in strijd met het bestemmingsplan werd bewoond, en dat deze bewoning tot 8 april 2020 niet met meer dan één jaar is onderbroken. Het gebruiksovergangsrecht is daarom op wooneenheid 2 van toepassing.

Wat betreft de andere wooneenheid, is op basis van de overgelegde huurovereenkomsten of op andere wijze niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden in artikel 30.2 van de planregels. Er is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de bewoning niet meer dan één jaar onderbroken is geweest. Uit deze documenten kan niet worden afgeleid dat deze wooneenheid ook na 2015 (onafgebroken) is bewoond.

Gelet op wat hiervoor is overwogen valt het gebruik van wooneenheid 2 voor bewoning onder het overgangsrecht, en was het college dus niet bevoegd om daartegen handhavend op te treden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Artikel delen