Uit het oogpunt van het algemeen belang dat gediend is met handhaving, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat een bestuursorgaan in beginsel handhavend dient op te treden bij een overtreding. Onder bijzondere omstandigheden kan het bevoegd gezag hier echter vanaf zien. Bijvoorbeeld wanneer handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. In een recente uitspraak bleek handhaven onevenredig vanwege de geringe aard en ernst van de overtreding. Een oordeel dat in de rechtspraak niet veel voorkomt.
Wat speelde in deze zaak?
Het geschil in deze zaak ziet op twee aangrenzende panden met monumentale status in Dordrecht. Eén pand is in gebruik als woning en het andere pand is in gebruik als appartementencomplex. De Vereniging van Eigenaars (VvE) beheert het appartementencomplex. De zuidwestelijke gevel van het appartementencomplex grenst gedeeltelijk aan de woning en vanuit de woning bestaat zicht op het overige deel van deze gevel.
De eigenaar van het pand dat in gebruik is als woning, heeft het college van burgermeester en wethouders van Dordrecht in januari 2020 gevraagd om handhavend op te treden. Hij beweert dat de VvE in overtreding is, omdat zij in strijd zou handelen met de bouwvergunning die het college in mei 2002 aan de voormalige eigenaar van het appartementencomplex heeft verleend ten behoeve van een verbouwing. Op de bouwtekening behorend bij de vergunning staat vermeld dat zeven ramen in de zuidwestelijke gevel verwijderd en dichtgemetseld worden zodat daarvoor in de plaats zogenoemde blindnissen kunnen komen. Deze realisatie heeft echter nooit plaatsgevonden, waardoor zich nog steeds zeven ramen in de zuidwestelijke gevel bevinden. De woningeigenaar beweert dat, als gevolg van deze overtreding van de VvE, zijn eigendomsrecht wordt aangetast, zijn privacy wordt geschaad en hij bovendien wordt belemmerd in de aanvraag van een vergunning voor de aanleg van een dakterras en een uitbouw.
Het college onderkent dat vanwege de niet dichtgemetselde ramen inderdaad sprake is van een overtreding, nu de VvE hierdoor in strijd handelt met de bouwvergunning uit 2002, maar acht handhavend optreden echter onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Volgens het college zijn de ramen maar van beperkte omvang. Deze overtreding, die dus maar beperkte afmetingen betreft, vormt geen inbreuk op het eigendomsrecht van de woningeigenaar of een derde. Vanuit de dichtgezette of matglas uitgevoerde ramen bestaat geen zicht op het perceel van de woningeigenaar waardoor ook zijn privacy niet wordt aangetast. Verder maken de niet dichtgemetselde ramen niet dat de woningeigenaar geen vergunning meer kan aanvragen voor een dakterras en geen uitbouw meer kan realiseren: dat staat hem nog altijd vrij. Daar komt bij dat het in stand laten van de huidige situatie de voorkeur verdient vanwege de monumentale waarden van het pand, aldus het college.
Volgens de woningeigenaar is het niet onevenredig om handhavend op te treden tegen het in afwijking van de bouwvergunning nalaten van het dichtmaken van de ramen en maakt bezwaar. Na een ongegrond bezwaar stelt hij beroep in bij de rechtbank. Nadat de rechtbank zijn beroep ongegrond verklaart, gaat hij in hoger beroep bij de Afdeling. Daar stelt de woningeigenaar onder meer dat het college het standpunt omtrent de monumentale waarden niet heeft onderbouwd met een advies van de monumentencommissie; dat er een erfdienstbaarheid bestaat waaruit voor hem het recht voortvloeit om de meeste vensters, ramen, gaten en verdere openingen in de gevel dicht te laten maken en dat het van binnenuit dichtzetten van de ramen of het plaatsen van matglas geen vervanging is voor blindnissen. Verder voert hij aan dat, voor zover het college naar voren heeft gebracht dat in 2003 een volgende bouwvergunning zou zijn verleend op grond waarvan de ramen niet langer hoefden te worden vervangen door blindnissen, daar geen betekenis aan toekomt nu het college deze vergunning niet heeft kunnen overleggen.
Oordeel Afdeling
De Afdeling oordeelt vervolgens dat de VvE in strijd handelt met de bouwvergunning uit 2002 en daarmee in overtreding is. Volgens de Afdeling is in onderhavig geval echter sprake van bijzondere omstandigheden. Het betreft hier een geringe en niet ernstige overtreding op basis waarvan het college had mogen afzien van handhavend optreden.
Waar het gaat om het ontbreken van een advies van de monumentencommissie, overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat een wijziging van het pand door het dichtmetselen van de oorspronkelijke openingen in de gevels uit een oogpunt van bescherming van monumentale waarden van het pand voor het college niet de voorkeur verdient boven het in stand laten van de oorspronkelijke situatie.
De door de woningeigenaar gestelde erfdienstbaarheid geeft vanwege haar privaatrechtelijke karakter bovendien geen aanleiding voor het college om handhavend op te treden. De woningeigenaar heeft geen aanvraag om omgevingsvergunning voor een dakterras en uitbouw ingediend en daarvoor ook geen concreet uitgewerkt plan aan het college of een medewerker van de gemeente voorgelegd. Uit zijn correspondentie met medewerkers van de gemeente, kan niet worden afgeleid dat het college voornemens is om zo’n eventuele aanvraag niet in behandeling te nemen, dan wel te weigeren vanwege privaatrechtelijke aspecten in verband met de ramen.
Tot slot heeft de woningeigenaar op zitting erkend dat in de huidige situatie toch geen sprake is van schending van privacy, zodat dit betoog is komen te vervallen.
De rechtbank heeft kortom op de juiste gronden geconcludeerd dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat handhavend optreden tegen de nog aanwezige ramen onevenredig is.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4057.