Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Handhavingszaak: bestemmingsplan + verordening fysieke leefomgeving niet in strijd met Europees recht

De uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:7244 heeft betrekking op een opgelegde dwangsom ten aanzien van het illegaal stallen van voertuigen op openbare wegen. Dit is strijdig met de Verordening fysieke leefomgeving van de gemeente en het bestemmingsplan. De overtreder betoogde dat de verordening en het bestemmingsplan strijdig zou zijn met Europees recht (o.a. het EVRM).

23 oktober 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

De rechtbank is het hier niet mee eens en is van oordeel dat de grondslagen tot het handhavend optreden van het bestuursorgaan, in dit geval de Verordening en het bestemmingsplan, niet in strijd zijn met Europese regelgeving en rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door eiser genoemde (of enige andere) regelgeving en jurisprudentie en uit de Nederlandse nationale regelgeving niet onmiskenbaar dat in een Verordening of een bestemmingsplan geen beperkingen aan de opslag en/of stalling van voertuigen in de openbare ruimte mogen worden gesteld. Het algemeen belang dat verweerder behartigt, de goede ruimtelijke ordening, is een belang dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser rechtvaardigt (ABRvS 4 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, r.o. 11.5). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het in artikel 42.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan gemaakte onderscheid. Een beperking moet namelijk telkens worden bezien vanuit andere belangen. Deze andere belangen rechtvaardigen het maken van dit onderscheid.

Bij besluit van 8 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd vanwege het illegaal stallen van voertuigen op een van de openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom van verweerders gemeente.

In de periodes van 26 september 2022 tot en met 2 oktober 2022 en van 27 oktober 2022 tot en met 2 november 2022 hebben toezichthouders van verweerder dagelijks geconstateerd dat de caravan met het kenteken [kenteken 1] op de openbare weg binnen de bebouwde kom aan de Van Straelenstraat te Nieuw Bergen werd gestald. Daarnaast hebben toezichthouders in diezelfde periodes geconstateerd dat een oplegger met het kenteken [kenteken 2] werd gestald in de berm van de Stuwweg te Afferden. Gelet op deze constateringen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.

Het geplaatst houden van de caravan voor een periode van langer dan drie achtereenvolgende dagen is volgens verweerder namelijk in strijd met artikel 5:5, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening fysieke leefomgeving van de gemeente Bergen (L.) (hierna: de Verordening). Hierin is het volgende bepaald:

Artikel 5:5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een binnen de bebouwde kom gelegen weg;

(…)

Daarnaast geldt ter plaatse van het perceel waar de oplegger werd gestald het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2018’ (hierna: het bestemmingsplan) en de enkelbestemming ‘Verkeer’. Het in de buitenlucht in het buitengebied van verweerders gemeente stallen van de betreffende oplegger of andere opleggers, caravans en/of aanhangwagens is volgens verweerder voor in ieder geval de bestemmingen ‘Verkeer’, ‘Agrarisch (met waarden)’, ‘Bos’ en ‘Natuur’ in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 42.1 aanhef en onder f van het bestemmingsplan. Hierin is het volgende opgenomen:

Artikel 42 Algemene gebruiksregels

42.1

Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

(…)

f. het in de openlucht opslaan en/of opgeslagen houden van goederen behoudens voor zover inherent is aan het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

(…)

Eiser heeft ten eerste aangevoerd dat de last onder dwangsom, en de Verordening en het bestemmingsplan waarop de last onder dwangsom is gebaseerd, in strijd zijn met het Europese recht waaronder het vrij verkeer van goederen (artikel 34 en artikel 35 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), het eigendomsrecht (artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het recht op privé-en familieleven (artikel 8 van het EVRM) en het verbod op discriminatie (artikel 14 van het EVRM). Eiser heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie. Voor wat betreft het verbod op discriminatie voert eiser aan dat de uitzondering die artikel 42.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan biedt voor iedereen zou moeten gelden. Aangezien de Verordening en het bestemmingsplan volgens eiser in strijd zijn met het Europese recht zouden deze buiten toepassing moeten worden gelaten waardoor er geen sprake is van een overtreding.

Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de last onder dwangsom, de Verordening en het bestemmingsplan in strijd zijn met het Europese recht overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de grondslagen tot het handhavend optreden van het bestuursorgaan, in dit geval de Verordening en het bestemmingsplan, niet in strijd zijn met Europese regelgeving en rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door eiser genoemde (of enige andere) regelgeving en jurisprudentie en uit de Nederlandse nationale regelgeving niet onmiskenbaar dat in een Verordening of een bestemmingsplan geen beperkingen aan de opslag en/of stalling van voertuigen in de openbare ruimte mogen worden gesteld. Het algemeen belang dat verweerder behartigt, de goede ruimtelijke ordening, is een belang dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser rechtvaardigt (ABRvS 4 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, r.o. 11.5). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het in artikel 42.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan gemaakte onderscheid. Een beperking moet namelijk telkens worden bezien vanuit andere belangen. Deze andere belangen rechtvaardigen het maken van dit onderscheid. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de stalling van de caravan en de oplegger een overtreding van artikel 5:5, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening respectievelijk artikel 42.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan is. Verweerder is dan ook bevoegd om hiertegen handhavend op te treden door een last onder dwangsom op te leggen.

Artikel delen