In de uitspraak van 2 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3940) zet de Afdeling uiteen hoe in een bestuursrechtelijke procedure over de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in art. 6.1 Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) om te gaan met de situatie, waarin zowel het bestuursorgaan als degene die verzoekt om een tegemoetkoming in planschade taxatierapporten hebben laten opstellen die niet met elkaar overeenkomen. De Afdeling overweegt dat:
bij de waardering van onroerende zaken niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol spelen. De bestuursrechter beoordeelt daarom slechts of het bestuursorgaan de taxatie redelijkerwijs aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen;
de besluitvorming moet voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en de rechter moet toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet;
art. 6.1 Wro niet dwingt tot het hanteren van de ene dan wel de andere taxatiemethode (vgl. de Afdelingsuitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4775): welke methode in een concreet geval wordt gebruikt, staat ter beoordeling van de onafhankelijke taxateur;
indien en voor zover toepassing van de ter beschikking staande methoden naar diens deskundig oordeel niet mogelijk is of op zichzelf niet tot een juiste waardering leidt, de onafhankelijke taxateur diens taxatie (mede) zal mogen baseren op zijn kennis, ervaring en intuïtie;
wanneer het betoog van de verzoeker om een tegemoetkoming in planschade ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur, de juistheid van dat (aspect van het) taxatierapport in beginsel slechts met vrucht kan worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat het taxatierapport onjuist is;
ter onderbouwing van een betoog dat een taxatierapport onjuist is, het niet voldoende is dat het tegenrapport uitsluitend een andere zelfstandige taxatie stelt tegenover de taxatie die is vervat in het aan het besluit van het bestuursorgaan ten grondslag gelegde taxatierapport. Uit een in een tegenrapport vervatte zelfstandige taxatie blijkt immers nog niet waarom de in het taxatierapport vervatte taxatie onjuist is;
ditzelfde geldt, indien de taxateur van het taxatierapport en de taxateur van het tegenrapport verschillende uitgangspunten hanteren: ook dan is de vraag niet of de in het taxatierapport gehanteerde uitgangspunten verdedigbaar zijn, maar of in het tegenrapport aannemelijk is gemaakt dat de in het taxatierapport gehanteerde uitgangspunten dat niet zijn;
ook onvoldoende is een - niet met een tegenrapport onderbouwd - betoog van de betrokkene of diens gemachtigde dat ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur. De betrokkene zelf, of diens gemachtigde in zijn hoedanigheid van gemachtigde, kunnen immers niet als onafhankelijke taxateur worden aangemerkt.