Appellanten blijven vaak proberen om in een zaak die volgens het overgangsrecht nog op grond van het oude recht moet worden afgehandeld toch vooruit te lopen op de Omgevingswet. Ook in de uitspraak ABRvS 18 december 2024, 202106126/1/R3 gaat dit argument niet op.
[appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] betogen dat lawaai negatieve gevolgen heeft op de volksgezondheid. Volgens hen is het de taak van de overheid om met regelgeving en beleid de negatieve gezondheidseffecten door geluid te verminderen, terwijl de raad met dit plan in plaats daarvan kiest voor een economisch belang. Ook wijzen zij er in dat verband op dat op grond van de nieuwe Omgevingswet het vaststellen van geluidproductieplafonds door een gemeente wettelijk verplicht wordt gesteld ten behoeve van de volksgezondheid. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] menen dat een goede ruimtelijke ordening die beoordeling nu al meebrengt.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan de systematiek gevolgd zoals is neergelegd in de Wgh voor gezoneerde industrieterreinen.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan een groter gewicht had moeten toekennen bij het belang van [appellant sub 5A] om gevrijwaard te blijven van geluidoverlast dan hij heeft gedaan. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat de woning en ruim de helft van de tuin van [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] buiten de aanduiding "geluidzone - industrie" liggen. Weliswaar ligt een deel van de tuin wel binnen die aanduiding, maar de Afdeling ziet in wat [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad om die reden het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen. Het RIVM-rapport waarnaar wordt verwezen leidt niet tot dat oordeel. Zoals staat in de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3917, onder 25.4, gaat het RIVM-rapport namelijk slechts in algemene zin in op de achtergronden van WHO-aanbevelingen en het Nederlandse beleid.
Voor zover [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] in dit verband wijzen op de Omgevingswet, verwijst de Afdeling naar wat hiervoor is overwogen onder 1. De ABRvS overeegt hierin dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Ow blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 7 mei 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.