Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Intrekking natuurvergunning is een passende maatregel, hoe gering de bijdrage aan het verminderen van stikdepositie daarvan ook is

11 juli 2024

Samenvatting

Samenvatting

In de uitspraak van 18 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:10052) oordeelt de Rechtbank Den Haag dat GS het onder de Wnb genomen besluit om niet over te gaan tot intrekking van de voor het in de nabijheid van enkele Natura 2000-gebieden oprichten en in werking hebben van twee elektriciteitscentrales niet mochten baseren op de stelling dat geen sprake zou zijn van een passende maatregel (als bedoeld in art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn). Eiser had in het licht van art. 5.4, tweede lid, Wnb (dat ter uitvoering van art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn verplicht tot het treffen van passende maatregelen) verzocht om intrekking, omdat de vergunde activiteiten bijdragen aan verslechtering van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. GS stelden daarentegen dat intrekking van beide natuurvergunningen geen passende maatregel zou zijn, omdat intrekking vanwege geringe daling van stikstofdepositie niet zou leiden tot een relevante verbetering binnen afzienbare termijn. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de Logtsebaan-uitspraak van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) uiteen heeft gezet onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan of moet worden ingetrokken of gewijzigd en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging van een natuurvergunning worden gesteld. In deze uitspraak staat dat in art. 5.4, tweede lid, Wnb besloten ligt dat een zelfstandige grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Het college heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de te treffen nodige passende maatregelen. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, dan moet de vergunning worden ingetrokken. Het college kan, als het niet voor de intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest terwijl dat wel zou kunnen, niet volstaan met de enkele constatering dat andere passende maatregelen kunnen, zullen of al worden getroffen. Het college dient inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Als er een pakket van maatregelen of een programma in uitvoering is dat gericht is op de daling van stikstofdepositie en dat zo nodig vergezeld gaat van monitoring van de uitvoering en effecten en dat voorziet in bijsturing of aanvulling indien nodig, dan kan het college daar naar verwijzen. Is er geen zicht op de uitvoering van andere stikstofreducerende maatregelen binnen afzienbare termijn, dan komt de intrekking of wijziging van de natuurvergunning, al dan niet in samenhang met de intrekking of wijziging van één of meer andere natuurvergunningen, nadrukkelijk in beeld, met name als die intrekking(en) of wijziging(en) wel binnen afzienbare termijn tot relevante verbetering kan of kunnen leiden. Omdat in dit geval vaststaat dat sprake is van een (dreigende) verslechtering van natuurwaarden door stikstofdepositie in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en vaststaat dat de vergunde activiteiten leiden tot stikstofdepositie op deze natuurgebieden leiden, valt volgens de rechtbank niet in te zien dat intrekking van de natuurvergunningen geen passende maatregel is. Noch in de Logtsebaan-uitspraak noch in andere uitspraken ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel dat intrekking van een natuurvergunning geen passende maatregel is, indien het een geringe vergunde depositie van stikstof betreft; ook het intrekken van een natuurvergunning voor een geringe stikstofdepositie leidt immers tot een daling van de depositie. De in de Logtsebaan-uitspraak vermelde ‘afzienbare termijn’ heeft volgens de rechtbank betrekking op het effect van maatregelen op de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie, en niet, zoals GS lijken te veronderstellen, op een aantoonbare verbetering van de natuurwaarden van de betreffende Natura 2000-gebieden. Daarbij geldt dat de intrekking van de natuurvergunningen direct (en daarmee binnen de bedoelde afzienbare termijn) tot een daling van de stikstofdepositie leidt.

Artikel delen