Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) een uitspraak gedaan in de zaak over een intrekking van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een rijhal en stalling in Bergen te Limburg. De Afdeling komt tot de conclusie dat er geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (hierna: ‘het college’) heeft de vergunning mogen intrekken.
In 2002 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouwen van een rijhal met ponystalling (hierna: ‘de vergunning’). In 2017 is het perceel door de huidige eigenaar aangekocht nadat hij naar de status van de vergunning had gevraagd. In antwoord hierop is door de gemeente de vergunning toegestuurd, onder de mededeling dat op grond daarvan een rijhal met ponystalling mag worden gerealiseerd en dat dit impliceert dat de rijhal en de stalling ook ten behoeve van derden zouden kunnen worden gebruikt. Nadien is tussen september 2017 en mei 2020 is regelmatig contact geweest tussen de eigenaar en de medewerkers van de gemeente.
Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het gemeentebestuur de vergunning ingetrokken omdat er meer dan drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning (art. 2.33 lid 2, aanhef en onder a, Wabo) en dat het houden van paarden (het beoogde gebruik van de hal en stalling) op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan (hierna: ‘het intrekkingsbesluit’). Het intrekkingsbesluit komt uiteindelijk voor te liggen bij de Afdeling.
De vraag die in hoger beroep voorligt is of de eigenaar door het contact met de gemeente een gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en zo ja, hoe dan verder?
Om tot een gerechtvaardigd beroep te komen op het vertrouwensbeginsel worden volgens de Amsterdamse dakopbouw-uitspraak drie stappen doorlopen. Dit houdt kort samengevat in: (1) de kwalificatie van de uitlating en/of gedraging (2) de toerekening daarvan aan het bevoegde bestuursorgaan (3) een afweging van de belangen. Uit de beoordeling hiervan kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade te vergoeden die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn.
Naar aanleiding van deze zaak is staatsraad advocaat-generaal Snijders verzocht om een conclusie over de vraag welke gevolgen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben voor een verplichting van het bestuur om schade aan de betrokkene te vergoeden. Deze vraag ziet op de derde stap uit de Amsterdamse dakopbouw-uitspraak. De conclusie van staatsraad advocaat-generaal Snijders is op 21 augustus 2024 gepubliceerd. Hieruit volgt onder meer dat in het geval er sprake is van een door het bestuursorgaan gewekt vertrouwen door een toezegging, maar zwaarwegende belangen aan honorering van dit vertrouwen in de weg staan, de volledige depositieschade moet worden vergoed.
In de uitspraak van 22 januari 2025 komt de Afdeling tot de conclusie dat de eigenaar geen gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Daarmee komt de Afdeling tot een andere uitkomst dan de staatsraad advocaat-generaal bij zijn gemotiveerde inschatting van de betekenis van enkele e-mailberichten uit de zaak.
De Afdeling overweegt onder andere dat de eigenaar kort na het e-mailbericht van 21 september 2017 erop kon vertrouwen dat de vergunning niet zou worden ingetrokken, maar het college dit vertrouwen – gelet op het tijdsverloop – niet geschonden door tot intrekking van de vergunning over te gaan op 2 juni 2020. Daarnaast is er in een korte periode (twee weken) sprake geweest van gerechtvaardigd vertrouwen als gevolg van een brief van 30 september 2019. In deze periode heeft de eigenaar echter geen kosten gemaakt of anderszins handelingen verricht in het gerechtvaardigde vertrouwen dat de vergunning niet zou worden ingetrokken, die door de intrekking tot schade of nadeel hebben geleid. Volgens de Afdeling heeft het college de vergunning heeft mogen intrekken, zonder dat er een verplichting voor het college bestond om in verband met het vertrouwensbeginsel schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
Met dit oordeel komt de Afdeling niet toe aan de bespreking van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal over de gevolgen die een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben. Voor die vraag is het afwachten tot dit onderwerp in toekomstige zaken aan de orde zal komen.