Een interessante uitspraak in het kader van bestemmingsplanvoorschriften is de uitspraak ABRvS 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4500. Het gaat hier om de vraag of een planbepaling een zogenoemde ‘andersluidende bepaling’ is, die afwijkt van de bouwregels bij een bestemming.
Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2.17 van de planregels geen andersluidende bepaling is als bedoeld in artikel 1.2 van de planregels. Volgens appellante vloeit uit de planregels niet voort dat een andersluidende bepaling een expliciete vermelding hiervan behoeft.
Artikel 1.2 van het bestemmingsplan in kwestie bepaalt: indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze voorschriften, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
Het gaat er in dit geval om of artikel 2.17.2 van de planregels een dergelijke ‘andersluidende bepaling’ is.
Artikel 2.17.2 va de planregels luidt als volgt: Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart maximum bouwhoogte uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de systematiek van het bestemmingsplan kan worden afgeleid dat artikel 2.17.2 van de planregels geen andersluidende bepaling is in de zin van artikel 1.2, eerste lid, van de planregels. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in artikel 2.17.2, anders dan in bijvoorbeeld artikel 2.12.2, eerste lid, niet specifiek wordt benoemd dat het een afwijking betreft van het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, van de planregels. Met de bepaling in artikel 2.17.2 is alleen geregeld dat slechts de binnen de gegeven bestemming passende bouwwerken mogen worden gebouwd. Uit het gebruik van de bewoording "op deze gronden mogen" kan, anders dan [appellante] betoogt, dan ook niet de conclusie worden verbonden dat die bepaling een andersluidende bepaling betreft .