Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kostenverhaal na toepassing spoedeisende bestuursdwang vereist zorgvuldige vaststelling overtrederschap

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar uitspraak van 4 juni 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2555) dat de eigenaar van een afgebrand pand in dit geval niet als overtreder van art. 13 Wet bodembescherming (“Wbb”) kan worden aangemerkt, omdat het college van burgemeester en wethouders (“college”) niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is tekortgeschoten in het betrachten van zorg ter voorkoming van bodembedreigende handelingen.

16 June 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Aanleiding voor dit oordeel was het collegebesluit om de kosten van toegepaste (zeer) spoedeisende bestuursdwang als gevolg van een brand op de eigenaar van het perceel te verhalen. Het verhuurde pand bleek in een zeer slechte staat te verkeren. Na de brand werd ook duidelijk dat hierin een drugslaboratorium was gevestigd. Om de onmiddellijke gevolgen en risico’s van de brand zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken, heeft het college bij de voorbereiding en toepassing van enkele bestuursdwangbesluiten deskundigen ingeschakeld en diverse werkzaamheden laten verrichten. Bij de Afdeling, die in eerste en enige aanleg bevoegd is kennis te nemen van een beroep tot handhaving van overtredingen van de Wet milieubeheer en de Wbb (hetgeen volgt uit de artt. 8:6, eerste lid, en 11:3 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) jo. art. 2 bijlage 2 Awb), is onder meer in geschil of het college de eigenaar terecht als overtreder van art. 13 Wbb heeft aangemerkt; de kosten voor de toepassing van bestuursdwang kunnen namelijk alleen op een overtreder worden verhaald (art. 5.25, eerste lid, Awb). De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat als gevolg van de lekkende vaten en jerrycans  van het drugslaboratorium een situatie is ontstaan die kan leiden tot verontreiniging en aantasting van de bodem, hetgeen een overtreding oplevert van art. 13 Wbb. De Afdeling overweegt dat iemand als overtreder van art. 13 Wbb kan worden aangemerkt als hij zelf handelingen als bedoeld in de artt. 6 tot en met 11 Wbb heeft verricht of als dergelijke handelingen, verricht door anderen, aan hem kunnen worden toegerekend. Als het gaat over de toerekening van dergelijke handelingen, kan als overtreder worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en of diegene ook die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Dit laatste is in beginsel het geval als diegene is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden. Het is daarbij aan het college om aannemelijk te maken dat de betrokkene de overtreder van art. 13 Wbb is. Naar het oordeel van de Afdeling is het college hierin in dit geval niet geslaagd. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat de eigenaar geen professionele verhuurder is, de huurovereenkomst schriftelijk is aangegaan en de huur maandelijks op regelmatige tijdstippen werd betaald. Ook heeft de eigenaar het pand op twee afzonderlijke momenten onaangekondigd bezocht en vanaf de buitenzijde geïnspecteerd, waarbij hem niets merkwaardigs is opgevallen. In de enkele omstandigheid dat ten tijde van de brand sprake was van een huurachterstand van twee weken had de eigenaar volgens de Afdeling geen concrete aanwijzingen hoeven zien om te vermoeden dat er iets mis was. De Afdeling concludeert dat het college de eigenaar ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder van art.13 Wbb. 

Artikel delen