Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Maandoverzicht rechtspraak Omgevingswet – Mei 2024 (teller 2024: 882 uitspraken)

De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Dat levert de nodige jurisprudentie op voor de omgevingsrechtpraktijk. In deze blog bespreken wij een drietal interessante uitspraken uit de maand mei. De uitspraken die we hebben gekozen gaan over de eerste inhoudelijke toetsing van een flora- en fauna-activiteit, de toetsing van verkeersveiligheid als omgevingsaspect in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en overgangsrecht bij een voorbereidingsbesluit.

5 juni 2024

Rode draad

Rode draad

Bescherming van de wolf: toetsing aan het Bkl

De eerste uitspraak die we hebben gekozen is een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:3065). Sinds de wolf in Nederland is teruggekeerd, is er veel te doen geweest over de regels en bescherming van dit dier.

In deze zaak is een omgevingsvergunning verleend voor een Flora- en fauna-activiteit door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (hierna: college GS) voor het verstoren van wolven met afwijkend gedrag met een paintballgeweer. De vergunning is verleend voor een tijdsduur van 18 maanden. De Faunabescherming, een stichting die in Nederland opkomt voor de belangen van in het wild levende dieren heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een voorlopige voorziening aangevraagd bij de rechtbank.

Op basis van de Omgevingswet (Ow) is het in aangewezen gevallen verboden om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten (artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Ow). Een flora- en fauna-activiteit is een activiteit met mogelijke gevolgen voor in het wild levende dieren of planten, zoals het opzettelijk verstoren van beschermde diersoorten. De wolf valt onder de beschermde diersoorten genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Het is mogelijk om een ontheffing te krijgen op dit verbod. Om deze ontheffing te krijgen, moet er worden voldaan aan de drie criteria uit artikel 8.74k van het Bkl. Deze criteria zijn als volgt:

  • Er is geen andere bevredigende oplossing mogelijk;

  • Er is een specifieke afwijkingsgrond uit artikel 8.74k, sub b, van het Bkl van toepassing; en

  • Er is geen sprake van afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Faunabescherming stelt dat er bij alle drie de criteria door het college GS onvoldoende is onderbouwd waarom er aan elk criterium is voldaan. Over het eerste criterium stelt de Faunabescherming dat de mogelijke alternatieve oplossingen onvoldoende zijn onderzocht. Hierover zegt de voorzieningenrechter het volgende:

‘’8. Op grond van artikel 8.74k, eerste lid, van het Bkl, kan het college de vergunning uitsluitend verlenen als er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Dat betekent dat nauwkeurig en toereikend moet zijn gemotiveerd dat er geen alternatieve maatregel bestaat, waarmee de nagestreefde doelstelling op een bevredigende manier kan worden bereikt, die geen of een geringere overtreding van het verbod om de wolf te verstoren betekent.

[…]

8.2 De voorzieningenrechter is het met de Faunabescherming eens dat onvoldoende duidelijk is wat het college, al dan niet in samenwerking met de gemeente Ermelo en Natuurmonumenten, heeft gedaan om de wolf te beschermen en om voedselconditionering tegen te gaan. Het college stelt weliswaar dat er een parkeerplaats is afgesloten, dat een tijdelijk stopverbod op specifieke locaties is ingesteld en dat strenger wordt gehandhaafd, maar de inzet van deze middelen is niet concreet gemaakt. Niet duidelijk is of maximaal is ingezet op deze alternatieven, wanneer deze zijn ingezet, voor welke duur en wat het effect was. Het betoog van de Faunabescherming op dit punt slaagt.”

De voorzieningenrechter overweegt dat het college GS onvoldoende heeft gemotiveerd welke alternatieve maatregelen zijn ingezet om de wolf te beschermen en wat het effect daarvan is. Hierom komt tot de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vergunning onvoldoende is gemotiveerd en dat het bezwaar van de Faunabescherming een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter schorst de vergunning tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Vergunninghouders moeten dus nog even wachten voordat ze de wolf mogen beschieten.

Verkeersveiligheid voldoende meegewogen bij de beoordeling van ETFAL

Ook is er weer nieuwe jurisprudentie over de toepassing van de Ow bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: de Bopa). In deze zaak van de Rechtbank Gelderland van 8 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827, gaat het om een verleende omgevingsvergunning voor een tijdelijk gronddepot in Nunspeet. Verzoekers stellen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het gronddepot op de verkeersveiligheid.  Bij de voorzieningenrechter ligt dan ook de vraag voor of het aspect verkeersveiligheid door het college voldoende is meegewogen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Hierover overweegt de voorzieningenrechter het volgende:

“10.2 Verkeersveiligheid is een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college in het kader van de primaire besluitvorming, anders dan verzoekers menen, wel oog heeft gehad voor de verkeersveiligheid en dit aspect ook uitdrukkelijk heeft betrokken bij de besluitvorming. In de omgevingsvergunning zijn namelijk een aantal vergunningvoorschriften opgenomen ter bescherming van de verkeersveiligheid op [locatie]. Zo rust op vergunninghoudster de verplichting om de verkeersveiligheid te monitoren en om de weg schoon te houden, moet de in-/uitrit van het gronddepot met bebording duidelijk worden aangegeven en is het niet toegestaan om vrachtwagens op [locatie] te laten wachten. Al deze voorschriften geven er blijk van dat het college de verkeersveiligheid wel heeft betrokken bij de vergunningverlening. Verder heeft het college op zitting toegelicht dat de verkeersveiligheid tweemaal daags gemonitord wordt en dat de weg wordt schoongehouden. In zoverre twijfelt de voorzieningenrechter ook niet dat de vergunningvoorschriften niet zouden worden nageleefd.”

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de vergunningvoorschriften voldoende zijn om de verkeersveiligheid te garanderen, de memo van de verkeersdeskundige geen gebreken vertoont en het college voldoende heeft gemotiveerd waarom een verlaging van de snelheid onwenselijk is in het kader van de verkeersveiligheid. Volgens de voorzieningenrechter is het aspect verkeersveiligheid voldoende geborgd en heeft het bezwaar van de verzoekers geen redelijke kans van slagen.

Overgangsrecht voorbereidingsbesluit

In de laatste uitspraak die wij bespreken in deze blog is van de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:4686). In deze uitspraak wordt het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten getoetst door de rechter. Een voorbereidingsbesluit heeft als doel om te voorkomen dat planologische mogelijkheden worden benut, die het bevoegd gezag in de nabije toekomst wil wegbestemmen.

In deze zaak wil het college van de gemeente Haarlemmermeer door middel van een voorbereidingsbesluit voorkomen dat bedrijven met milieucategorie 3.1 zich op een bedrijventerrein zullen vestigen. In de toekomst wil de gemeenteraad namelijk een kader vaststellen waardoor woningbouw mogelijk wordt aangrenzend aan het bedrijventerrein. Aangezien woningbouw naast bedrijven met milieucategorie 3.1 niet mogelijk is, wordt dit voorbereidingsbesluit genomen.

Tussen partijen stond ter discussie of de omgevingsvergunning voor het realiseren van acht woningen en 32 appartementen rechtmatig is verleend. Eisers zijn eigenaar van een bedrijfspand op het bedrijventerrein. Over het voorbereidingsbesluit oordeelt de rechtbank als volgt:

”7. Op 9 maart 2023 heeft de Raad van Haarlemmermeer besloten dat voor het perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid en bij dat besluit is bepaald dat het verboden is het gebruik van de gronden en of bouwwerken te wijzigen (hierna: het voorbereidingsbesluit). […]

Ter zitting is gebleken dat er nog geen (wijziging van het) omgevingsplan ter inzage gelegd. Gelet op artikel 4.14, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet bezien in samenhang met artikel 4.103 tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet loopt de geldigheidsduur van het voorbereidingsbesluit door tot een jaar en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dat betekent dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is.”

Het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten maakt een onderscheid tussen gevallen waarin het ontwerpbestemmingsplan wel ter inzage is gelegd voor 1 januari 2024 (artikel 4:103, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet) en de gevallen waarin dit niet het geval is (artikel 4:103 tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet). In dit geval is het omgevingsplan nog niet ter inzage gelegd. De geldigheidsduur van het voorbereidingsbesluit loopt door tot maximaal anderhalf jaar na 1 januari 2024. Dit betekent voor deze situatie dat de beschermende werking van de regels nog geldt, omdat het voorbereidingsbesluit voorlopig nog steeds van kracht is.

Tot slot

We zien elke maand steeds meer uitspraken waarbij invulling wordt gegeven aan de toetsingskaders binnen de Omgevingswet. Zo zien we hoe de rechter toetst aan de criteria uit het Bkl voor een flora- en fauna activiteit (uitspraak 1) en hoe verder invulling moet worden gegeven aan het toetsingskader ETFAL (uitspraak 2). Ook blijft de toepassing van overgangsrecht een belangrijk onderwerp waar rechters zich over buigen.

Artikel delen