De civiele voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak in kort geding (ECLI:NL:RBDHA:2025:16439) geoordeeld dat de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (“minister”) ter uitvoering van het inmiddels onherroepelijke openbaarmakingsbesluit de gevraagde emissiegegevens van agrarische ondernemingen in de provincie Gelderland alsnog feitelijk moet verstrekken.

De journalisten die hadden verzocht om openbaarmaking benaderden de civiele voorzieningenrechter, omdat de minister al meer dan één jaar weigert om de gevraagde gegevens feitelijk te verstrekken (zie vanwege de samenhang met enkele lopende bestuursrechtelijke procedures over de openbaarmaking van emissiegegevens van agrarische bedrijven in heel Nederland ook ons eerdere Signaleringsblog). In de weigerachtige opstelling van de minister ziet de voorzieningenrechter voldoende grond om de journalisten in hun vordering te ontvangen: noch de Wet open overheid (“Woo”) noch de Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) biedt namelijk een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang om, op de door de journalisten gewenste korte termijn, de feitelijke nakoming van eigen besluiten van de minister in rechte af te dwingen op straffe van een dwangsom. De kortgedingrechter ziet zich daarbij gesteund door Afdelingsrechtspraak, waaruit volgt dat het verstrekken van gegevens (ter uitvoering van een besluit tot openbaarmaking) een feitelijke handeling is waartegen geen rechtsmiddelen bij de bestuursrechter kunnen worden aangewend. In het licht van het recent onrechtmatig bevonden intrekkingsbesluit van de minister (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland van 20 augustus 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:7016) overweegt de civiele voorzieningenrechter dat met het als gevolg daarvan herleven van het onherroepelijke besluit tot openbaarmaking de rechter op grond van de leer van de formele rechtskracht moet uitgaan van de rechtmatigheid van dit besluit. Ten aanzien van de uitvoering van dit besluit (de feitelijke openbaarmaking) maakt de voorzieningenrechter een belangenafweging. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat (i) openbaarmaking van de emissiegegevens onontkoombaar is en op enig moment moet plaatsvinden, (ii) het spoedeisende belang van de journalisten om het publiek te kunnen informeren over de effectiviteit van het gevoerde stikstofbeleid vanwege de naderende verkiezingscampagne (waarin het stikstofbeleid een belangrijke rol speelt) extra zwaar weegt, (iii) het openbaarmakingsbesluit al ruim een jaar geleden bekend is gemaakt, zonder dat hiertegen bezwaren zijn ingediend en (iv) het besluit inmiddels onherroepelijk is. De civiele voorzieningenrechter gebiedt de minister om binnen veertien dagen uitvoering te geven aan het openbaarmakingsbesluit. Omdat de minister al ruim een jaar nalaat om de gevraagde gegevens te verstrekken, terwijl zij daartoe wel gehouden was, en zij evenmin niet bereid lijkt vrijwillig aan dit vonnis te voldoen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de opdracht aan de minister tot feitelijke openbaarmaking te versterken met een dwangsom van € 50.000 voor elke dag of gedeelte daarvan dat de minister niet voldoet aan het gebod, met een maximum van €1.000.000.