Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 22 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Appellant betoogt dat hij en andere omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan. Hij wijst erop dat in de Omgevingswet het uitgangspunt is opgenomen dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor het organiseren van voldoende draagvlak.
Op deze procedure is het recht, waaronder de Wro zoals dat gold voor 1 januari van toepassing. Dat betekent dat de Omgevingswet niet van toepassing is op deze procedure en dit plan. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Hetgeen appellant aanvoert over de inspraaktermijn voor de ontwerpstartnotitie kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is verder voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn appellant en anderen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor de terinzagelegging van het bestemmingsplan is voldaan. In de nota van beantwoording zienswijzen is door de raad ingegaan op de ingebrachte zienswijzen. Dat er voor het plan naar gesteld geen draagvlak aanwezig was, maakt niet dat er daarom in strijd met de Wro of een ander wettelijk voorschrift is gehandeld.