De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in de uitspraak van 30 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4384) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) weliswaar mocht overgaan tot handhavend optreden tegen het zonder de vereiste omgevingsvergunning splitsen van een woning in twee appartementen, maar als gevolg van het niet nakomen van opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen wel de kosten voor de bouwkundige splitsing en het weer ongedaan maken ervan moet vergoeden. De Afdeling stelt vast dat in dit geval onherroepelijk vaststaat dat het college bij appellant de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de woning mocht worden gesplitst. De Afdeling overweegt dat uit haar uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) volgt dat het vertrouwensbeginsel niet met zich brengt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachting in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek belangen van derden. De Afdeling overweegt in dit verband dat het met handhaving gediende algemeen belang in zijn algemeenheid weliswaar zwaar weegt, maar in geval van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel niet doorslaggevend hoeft te zijn. Indien zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen, kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn als onderdeel van die besluitvorming te vergoeden. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college in dit geval het algemeen belang en de belangen van derden zwaarder laten wegen dan het belang van appellant bij nakoming van het gewekte vertrouwen. Zo is woningsplitsing ter bescherming van het belang van derden bij een goede leefomgeving bewust niet rechtstreeks toegelaten op grond van het bestemmingsplan, is de woning in kwestie bouwkundig niet geschikt voor woningsplitsing en staat woningsplitsing haaks op het gevoerde beleid om de woningvoorraad terug te dringen. Omdat het college appellant alsnog een schadevergoeding heeft aangeboden van € 5.000,00 voor de verbouwkosten en voor het terugbrengen van de woning in de oorspronkelijke staat en appellant dit bedrag niet heeft bestreden, blijft de opgelegde last onder dwangsom in stand. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college afzien van het toekennen van schadevergoeding voor het mislopen van huurinkomsten, omdat appellant alleen aanspraak heeft op vergoeding van geleden dispositieschade door te handelen op grond van het gewekte vertrouwen.