Ten behoeve van de realisering van de nieuwe woonwijk Weespersluit met 2.750 woningen hebben GS van Noord-Holland ontheffingen verleend op basis van de Wet natuurbescherming. Aan deze ontheffing zijn voorschriften verbonden. De Stichting Flora&Fauna bescherming meent dat deze voorschriften door de ontwikkelaar worden overtreden, en heeft daarom een verzoek om handhaving ingediend. De afwijzing van dit verzoek wordt door de Stichting bestreden. Over deze zaak heeft de Afdeling op 9 april 2025 een uitspraak gedaan.
Het beroep van de Stichting wordt op een onderdeel gegrond verklaard. Interessant is hetgeen de Afdeling in dat kader overweegt over de vergewisplicht van het college. Het gaat meer concreet om voorschriften die erop zien dat de biotopen en natuurtypen die in het (in de ontheffing opgenomen) compensatiegebied zijn en worden ontwikkeld, dienen te worden gerealiseerd conform de inrichtingsplannen die als bijlagen bij de ontheffing zitten. Verder moet worden voldaan aan de specifieke eisen die de beschermde soorten aan hun biotoop stellen. AIvorens de beschermde soorten naar (delen van) het compensatiegebied worden verplaatst, dienen deze gebieden functioneel te zijn en te voldoen aan de eisen die uit de inrichtingsplannen voortvloeien.
Partijen zijn het erover eens dat deze voorschriften betekenen dat het onttrekken van gronden aan het leefgebied van beschermde soorten voorafgegaan moet worden door uitplaatsing van beschermde soorten naar geschikt compensatiegebied. Dat kan op grond van de voorschriften alleen als het compensatiegebied op dat moment geschikt is voorde uit te plaatsen dieren. Daarvoor moet de draagkracht van delen van die compensatiegronden zo verhoogd zijn, dat de omvang van het compensatiegebied vermenigvuldigd met de zogenoemde draagkrachtfactor minimaal even groot is als de omvang van de aan het leefgebied onttrokken gronden.
De discussie gaat dan vervolgens over de vraag of het compensatiegebied voldoende omvang en draagkracht heeft. De Stichting meent van niet, en stelt daarbij dat het de bedoeling is om op perceelsniveau te beoordelen of het compensatiegebied geschikt habitat is voor de heikikker, rugstreeppad, ringslang, platte schijfhoren, hermelijn en wezel. De draagkracht is voor het overgrote deel van het compensatiegebied volgens de Stichting onvoldoende, hetgeen aan de hand van een deskundigenrapport is onderbouwd. Het college ziet dit anders, en meent dat door gronden uit te schermen, niet in strijd met de aan de ontheffing verbonden voorschriften is gehandeld. Volgens het college waren er in 2019 minder uitgeschermde gronden, waardoor het compensatiegebied een voldoende omvang of draagkracht had om de exemplaren van de soorten van die uitgeschermde gebieden te kunnen opvangen. Het college heeft toegelicht dat het dit standpunt ontleent aan de hectareboekhouding van de ontwikkelaar en aan een eigen in 2019 uitgevoerde controle. Ook nadien heeft het college regelmatig in het gebied gecontroleerd.
Al met al is de Afdeling er niet van overtuigd dat het college zich - op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar in 2020 - voldoende heeft vergewist of de omvang en de draagkracht van het compensatiegebied, zoals aangegeven in de hectareboekhouding, klopt. Door uitsluitend te verwijzen naar de hectareboekhouding zoals is aangeleverd en zich uitsluitend te beroepen op de theoretische benadering, heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat het compensatiegebied op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar in 2020 voldoende draagkrachtig was en dat het uitschermen van gronden geen overtreding was van de voorschriften van de ontheffing. Er bestond voor het college - gelet op door de stichting overgelegde stukken en foto’s - juist aanleiding om zich hiervan voldoende kenbaar te vergewissen. De Afdeling ziet in de bevindingen van de Stichting en het verschil van inzicht dat daaruit blijkt tussen de ontwikkelaar en het college over de eisen en kenmerken waaraan het compensatiegebied moet voldoen, des te meer aanleiding voor het oordeel dat het college zich ervan had moeten vergewissen of de omvang en draagkracht van het compensatiegebied op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar voldoende waren.
AbRvS 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1573