In de uitspraak van de ABRvS van 5 december 2025, ECLI:NL:RVS:2025:412 kwam het Didam-arrest van de Hoger Raad (26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) aan de orde bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo). Hiertoe voert [appellante] aan dat de gemeente [vergunninghouder] bevoordeeld heeft, omdat [vergunninghouder] het perceel van de gemeente gekocht heeft, zonder dat gemeente andere potentiële kopers, zoals [appellante], hiertoe de mogelijkheid heeft geboden.
Dit betoog gaat echter niet op. De Afdeling stelt voorop dat de verkoop van het perceel door de gemeente in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat. Eventuele gebreken in de wijze van verkoop, of in de criteria die bij verkoop van het perceel worden gehanteerd, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning voor de dierenartsenpraktijk te verlenen. Daartoe overweegt de Afdeling dat een omgevingsvergunning een zaaksgebonden karakter heeft en daarmee overdraagbaar is. Hierdoor hoeft degene die het vergunde plan uiteindelijk uitvoert niet degene te zijn aan wie het college de omgevingsvergunning oorspronkelijk heeft verleend.
[vergunninghouder] heeft op het perceel [locatie 1] in Workum een bedrijfspand ten behoeve van een dierenartsenpraktijk gebouwd. Het realiseren van een dierenartsenpraktijk is in strijd met het bestemmingsplan "Workum Bedrijventerrein Horsa en Burevaart", dat aan de gronden van het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de klasseaanduiding "I" en de functieaanduiding "uitsluitend watersportgebonden bedrijven toegestaan" toekent. Het college heeft echter gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en de omgevingsvergunning verleend. [appellante], eigenaar van twee bedrijfverzamelgebouwen op [locatie 2] en [locatie 3], kan zich niet verenigen met het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen en heeft daarom beroep ingesteld tegen dit besluit.
[appellante] betoogt dat de gemeente bij de verkoop van het perceel [locatie 1] in strijd met het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft gehandeld. Hiertoe voert [appellante] aan dat de gemeente [vergunninghouder] bevoordeeld heeft, omdat [vergunninghouder] het perceel van de gemeente gekocht heeft, zonder dat gemeente andere potentiële kopers, zoals [appellante], hiertoe de mogelijkheid heeft geboden. Volgens [appellante] is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het fair play-beginsel en het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."
De Afdeling stelt voorop dat de verkoop van het perceel door de gemeente in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat. Eventuele gebreken in de wijze van verkoop, of in de criteria die bij verkoop van het perceel worden gehanteerd, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning voor de dierenartsenpraktijk te verlenen. Daartoe overweegt de Afdeling dat een omgevingsvergunning een zaaksgebonden karakter heeft en daarmee overdraagbaar is. Hierdoor hoeft degene die het vergunde plan uiteindelijk uitvoert niet degene te zijn aan wie het college de omgevingsvergunning oorspronkelijk heeft verleend.
Bovendien is de enkele omstandigheid dat de gemeente als grondeigenaar een optie tot koop aan [vergunninghouder] heeft aangeboden naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende voor de conclusie dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning in strijd met het fair play-beginsel of het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld.