Uit de Afdelingsuitspraak van 11 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5124) volgt dat voor de mogelijkheid van finale geschilbeslechting op grond van art. 8:72, derde lid, Awb (in stand laten rechtsgevolgen) of art. 8:72, vierde lid, Awb (zelf in de zaak voorzien) geen plaats is, indien dit de bestuursrechter noopt tot een oordeel over een aangelegenheid waarover partijen zich in de procedure niet of onvoldoende hebben uitgelaten en daartoe ook geen aanleiding bestond. In een geschil over een aanvankelijk verleende, maar nadien geweigerde omzettingsvergunning oordeelt de Afdeling dat de vraag of het wijzigen (‘omzetten’) van de in geding zijnde zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte voor vier personen via de lokale Huisvestingsverordening vergunningplichtig mag worden gesteld in dit geval niet ter beantwoording aan de rechtbank was.
Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of de aangevraagde vergunning al dan niet behoorde te worden geweigerd, gelet op de bezwaren van omwonenden enerzijds en de toepasselijkheid van de gewijzigde beleidsregel c.q. de toepassing van de daarin opgenomen weigeringsgronden anderzijds. De Afdeling overweegt dat de rechtbank na vernietiging van het bestreden besluit de mogelijkheden van finale geschilbeslechting dient te onderzoeken. Daarvoor is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is (vgl. de Afdelingsuitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2541). Voorop staat dat de rechter bij de beslissing tot het zelf in de zaak voorzien de overtuiging moet hebben dat de uitkomst van het geschil in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn. Zelf in de zaak voorzien is volgens de Afdeling onder meer mogelijk in gevallen waarin het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dus een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar ten onrechte achterwege is gebleven, indien het gaat om een gebonden besluit, eventueel na toepassing van de informele of bestuurlijke lus. In het geval voor het bestuursorgaan nog beleidsvrijheid bestaat, kan de rechter zelf in de zaak voorzien, indien het bestuursorgaan alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de uitkomst van die belangenafweging evident de rechterlijke toets kan doorstaan (vgl. de Afdelingsuitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:683). Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het na de vernietiging van de omzettingsvergunning aan het college was om te bepalen of sprake is van een vergunningplicht, de bezwaren van omwonenden in dat geval alsnog inhoudelijk te beoordelen en een concrete, op de zaak toegespitste afweging in het kader van de heroverweging in bezwaar te maken. Omdat het college hierbij afwegingsruimte had, was het niet aan de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien.