Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Opnieuw uitspraak concreet zicht op legalisering in systematiek evenredigheidstoetsing: lijn dat geen concreet zicht bestaat als bevoegd gezag niet wil meewerken aan legalisatie doorgezet

In een uitspraak van 19 maart 2025, 202302508/1/R3 heeft de ABRvS wederom de nieuwe formule toegepast waarbij concreet zicht op legalisering is ingebed in de evenredigheidstoetsing.

19 maart 2025



Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.

Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.
Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:31, volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Een besluit tot weigering gebruik te maken van de bevoegdheid omgevingsvergunning te verlenen is als zodanig in deze procedure immers niet aan de orde. In wat [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het college ingenomen standpunt rechtens onjuist is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.

Artikel delen