In de uitspraak van 17 oktober 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:7365) oordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, die daarmee meteen uitspraak doet in de bodemprocedure, dat het college van Gedeputeerde Staten (“GS”) aan het handhavend optreden tegen een houtverwerkingsbedrijf terecht ten grondslag heeft gelegd dat het bedrijf met het overschrijden van de stofemissienorm ook de zorgplicht van art. 7.22 Bouwbesluit 2012 heeft overtreden.
De rechtbank overweegt dat ter plaatse een inrichting is vergund die zich moet houden aan diverse regels, onder meer om stofoverlast te voorkomen. Op basis van de vergunde activiteiten mag de inrichting binnen de kaders van wet- en regelgeving (waaronder de geldende vergunning én bijvoorbeeld art. 7.22 Bouwbesluit 2012) een bepaalde uitstoot veroorzaken die inherent is aan het vergunde productieproces. Dit gaat echter niet zover dat (ongelimiteerd) stofoverlast is vergund of dat het veroorzaken van (overmatige) stofoverlast valt onder vergunde rechten; vergund zijn activiteiten en niet (zozeer) de milieubelasting. De in art. 7.22 Bouwbesluit 2012 opgenomen zorgplicht verbiedt immers om handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stof wordt verspreid. Dat geldt ook in de situatie dat een vergunning is verleend voor het proces waarvan die handelingen deel uitmaken.