In de uitspraak van 25 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3870) oordeelt de Afdeling dat het college van Gedeputeerde Staten (“GS”) ten onrechte een aanwijzing als bedoeld in art. 4.2, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) heeft gegeven aan de gemeenteraad, omdat GS met het oog op een goede ruimtelijke ordening de noodzaak van de met de aanwijzing gegeven opdracht niet toereikend hebben gemotiveerd. Met de aanwijzing verplichtten GS de gemeenteraad om het voor een toekomstige woningbouwlocatie (van 350 woningen) geldende bestemmingsplan binnen één jaar te herzien, in die zin dat op grond van het nieuw vast te stellen bestemmingsplan de bouw van minimaal 240 (in plaats het voorziene aantal van 105) sociale huurwoningen mogelijk zou worden. De gemeenteraad kon zich niet vinden in de gegeven aanwijzing en kwam daartegen in beroep bij de Afdeling. De Afdeling overweegt dat het geven van een proactieve aanwijzing een bevoegdheid is. Inherent daaraan is dat GS de aan de orde zijnde belangen zorgvuldig moeten afwegen en dat het resultaat van die afweging geen onevenredige gevolgen mag hebben. Dat brengt met zich dat aan de onderbouwing van de noodzaak en inhoud van de proactieve aanwijzing te stellen eisen hoger zijn naarmate de gevolgen van de proactieve aanwijzing ingrijpender zijn. Zo zijn die eisen in het geval van een proactieve aanwijzing die een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling naar inhoud en locatie aan het gemeentebestuur voorschrijft hoger dan wanneer het gaat om een proactieve aanwijzing die een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in algemene zin tegengaat. Die eisen zijn ook hoger naarmate de proactieve aanwijzing meer ingrijpt in de beleids- en beoordelingsruimte die gemeentelijke bestuursorganen met betrekking tot te maken planologische keuzen toekomt. Ook moet in deze gevallen worden beoordeeld en gemotiveerd of de proactieve aanwijzing en - in samenhang daarmee - de ruimtelijke ontwikkeling, waarop de proactieve aanwijzing ziet, uitvoerbaar is. Bij het hiervoor gestelde betrekt de Afdeling dat op grond van art. 8.2, eerste lid, Wro tegen het ter uitvoering van een proactieve aanwijzing besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan geen beroepsgronden kunnen worden aangevoerd die betrekking hebben op de aanwijzing waarop het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan rust, voor zover het een daarbij concreet aangegeven locatie betreft waarvan geen afwijking mogelijk is. In de bestemmingsplanprocedure zal dus de ruimtelijke ontwikkeling die proactief is aangewezen, in ieder geval naar inhoud en locatie als vaststaand hebben te gelden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben GS niet toereikend gemotiveerd dat het met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk was om een aanwijzing te geven voor zowel het aantal te realiseren sociale huurwoningen als de locatie waar deze moeten worden gerealiseerd. GS hebben niet gemotiveerd waarom het nodig was om, ondanks de goedgekeurde woningbouwprogramma’s die reeds voorzien in de bouw van veel nieuwe sociale huurwoningen in de gemeente, de gewenste 240 sociale huurwoningen niet ook binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd, al dan niet getemporiseerd of verdeeld over meerdere locaties. Naar het oordeel van de Afdeling hebben GS bovendien nagelaten om de consequenties van de aanwijzing voor de realisering van het nu vigerende bestemmingsplan – en voorziet in maximaal 350 woningen, waarvan ten minste 105 sociale huurwoningen - op een zorgvuldige manier bij hun afweging te betrekken: de gemeenteraad zal een geheel nieuwe of aangepast bestemmingsplan moeten vaststellen en daarvoor een nieuwe planprocedure moeten doorlopen, met bijbehorende actualisaties van ruimtelijke onderzoeken en onderbouwingen en de beoordeling daarvan. Ook de financieel-economische haalbaarheid van een dergelijk plan - mede in het licht van de in het plangebied aan de orde zijnde grondposities - zal moeten worden onderzocht en beoordeeld, nog daargelaten het antwoord op de vraag of een bestemmingsplan zoals dat door het college voor ogen wordt gestaan, financieel-economisch uitvoerbaar is.